Slaap lekker

03:45. De sterren staan hoog aan de hemel. Het zijn er een heleboel, zie ik met mijn slaperige ogen. Ze fonkelen helder in de gitzwarte duisternis van deze nacht. Ik zie ze nu liever niet maar doe op dit moment toch aan stargazing met mijn peuter. Ik bedenk me dat het laatst 50 jaar geleden was dat een mens voor het eerst voet op de maan zette. Ondertussen krijg ik een stuk taart in mijn handen geduwd. “Asebieft, voor jou!” klinkt het vrolijk naast me. “Sjokladetaat!” Ze is monter en druk in de weer, die peuter van mij. Als het niet zo donker was, zou ik haast denken dat het ergens tegen de middag liep. Maar we wonen niet nabij een of andere pool in een Scandinavisch land waar het een hele dag donker kan zijn. Dan zou het trouwens in dit jaargetijde ook gewoon licht moeten zijn. 

Nee, het is gewoon midden in de nacht en de rest van Nederland slaapt. Dat hebben wij ook geprobeerd maar het bleek tevergeefs. Ze is nu al uren wakker. Ik had haar al een paar keer terug naar bed gestuurd met daarbij een uitgebreide uitleg waarom we slapen middenin de nacht, waarbij de woorden van haar psycholoog nagalmen in mijn hoofd. ‘De hoogbegaafde aanpak van duidelijk en uitgebreid uitleggen waarom ze iets moet doen, werkt erg goed bij haar’ zei ze en doorgaans is dat ook zo. Meestal doet ze geen fluit voor iets dat niet binnen haar doelstelling ligt maar met een beetje lullen als brugman en inderdaad die duidelijke uitleg, wil ze nog weleens gratie verlenen en meegaan in jouw eisenpakket. Ze kleedt zich bijvoorbeeld niet aan als zij daar geen heil in ziet. Ook niet als je uitlegt dat we zo weg moeten en dat zij dan in pyjama mee moet. Ook niet als je uitlegt dat we aangekleed aan de ontbijttafel zitten. Ze gaat vrolijk mee in haar pyjama en honger heeft ze s’ morgens toch al niet. En ergens weggaan als het nog veel te leuk is staat ook nooit op haar agenda. Ze blijft rustig spelen in de wachtkamer van het ziekenhuis, ook als dat zonder ons is. Strongwilled noemen ze dat, geloof ik. Een eigen willetje, eigenwijs, tegendraads of onvermurwbaar zou je het ook kunnen noemen.

Toch gebeurt het zelden, deze taferelen. Meestal is ze aangekleed en ze is nog nooit ergens blijven plakken zonder ons. Ik praat me helemaal suf met mijn duidelijke uitleg waarom we kleren aandoen of niet alleen achterblijven in een ziekenhuis en gooi er mijn eigen sterke wil tegenaan. Dit keer baatte het echter allemaal niet en moest ik mijn meerdere erkennen. 

Ze had al opgewekt met haar grote broer een knikkerbaan opgebouwd op de overloop en dreigde nu weer hetzelfde te gaan doen. Ik heb haar maar bij ons in bed genomen. Dan slaapt er tenminste nog eentje in dit huis. Hoe andere ouders het voor elkaar krijgen om te cosleepen is mij een raadsel. Mijn zoon kan al niet bij ons slapen omdat het veel te gezellig is, zo bij papa en mama in bed. Mijn dochter is er niet veel beter in. Ze is een draaikont die niet stil kan zitten, of in dit geval kan liggen. Een continue stroom aan prikjes in je rug van kleine peuternagels houden ons alert. Ook het beruchte roze knuffelkonijn vliegt regelmatig door ons bed om op één van onze gezichten te landen. Dan weer een voet in je knieholtes of een vinger in je oog die checkt of ze wel echt dicht zijn. Nog even en we zijn gehavend voorbij het punt van herstel. Dan zijn we bont en blauw. Schouders uit de kom en gecompliceerde beenbreuken houden ons dan maandenlang in bed. Karma voor de boodschap blijf in je bed. 

Als dan, voor de zoveelste keer, haar blonde koppie recht overeind schiet en vrolijk begint te kwebbelen, ben ik er wel klaar mee. “Papa gaat een schuur voor je timmeren” hoor ik naast me. “JAA!” klinkt het antwoord in een veel te opgewekte meisjesstem. Volgens mij is papa er ook wel klaar mee. Wanneer ze vervolgens keihard ‘hallo’ begint te roepen in de waaier die wat koelte moet toewuiven in deze warme zomernacht, omdat het haar stem zo leuk vervormt, neem ik mijn besluit. Ik stap uit bed en ze trippelt snel achter mij aan. 

Een paar nachtvlinders fladderen op als ik het licht aanklik, opgeschrokken van zoveel licht tegelijk. Het stuurt hun biologische klok net zo in de war als het wakker zijn in het donker dat voor mij doet. 

De auto’s heeft ze al snel uitgestald op de salontafel en met boodschappenmandje en eenhoornportomonnee met valse muntjes gaat ze te veld voor boodschappen. Na een rondje om de bank te hebben gelopen, blijkt het toch een te grote opgave te zijn om midden in de nacht je fictieve boodschappen te doen, want ze komt met een leeg mandje terug. Ze bladert nu vrolijk kletsend door de dinoboeken van haar broer heen. Ik kan haar geen ongelijk geven. Overdag mag zij ze niet aanraken, als de dood is hij dat zij ze stuk scheurt. En daar kan ik hem dan weer geen ongelijk in geven. De boeken die op haar kamer stonden zijn allemaal gesneuveld in de veldslag die mijn dochter heet. Geen enkel boek kwam ongehavend door de nacht heen en velen hebben in gedeelten hun weg naar de papiercontainer gevonden. Radicaal scheurde ze er s’nachts hele hoofdstukken uit. De flapjesboeken die onze collectie rijk is, bezitten geen van allen meer een flapje. Ze houdt niet zo van verrassingen, geloof ik. 

Ze is sowieso een rauwdouwer. Niets blijft heel bij haar, bedenk ik me terwijl ze een kopje koffie voor mij zet met alleen nog maar het gedeelte dat de herrie imiteert van een echt cappuccino apparaat. “Cappisino mama?” en ik krijg een roze plastic kopje in mijn hand geduwd. “Voor mij ook één?” zegt ze er vragend achteraan en gaat met een ander speelgoedkopje in de weer. “Ja, pak er zelf ook een. Je moet toch wakker zien te blijven in deze kleine uurtjes” grap ik en ze lacht tot mijn verbazing hard mee om mijn sarcasme.  

Slaap lijkt ze op dit moment nog maar nauwelijks nodig te hebben. Een paar uurtjes maar, meer niet. Een slaapprobleem kan ik het nauwelijks noemen, tenzij je ermee mijn slaapprobleem aanduidt, want zij springt vrolijk rond en heeft totaal geen moeite met deze gang van zaken. Toch heeft ze wel slaap nodig en dat merk ik nu ze instort op de bank. 

Als baby was ze al vrij vlot door haar dutjes heen. Binnen een week naar haar geboorte pakte ze slapen al heel volwassen aan. Ze sliep gelijk door en overdag was ze klaarwakker. Veel beter dan haar broer, kon ze uitslapen. Maar dat lukt nu al een tijdje niet meer. Tel daar haar nachtelijke lees/scheurpartijen bij op en dan kom ik tot de conclusie dat ze minder slaapt dan ik. 

Ik besluit door te vragen naar haar slaapweigering. Ze kan maar moeilijk wennen aan haar nieuwe bed is de feedback. En dat is mijn dochter ten voeten uit. Ze geeft zich niet zomaar over aan verandering. Het duurde dagen voordat ze gewend was aan onze nieuwe auto en ik ben haar al een tijd aan het voorbereiden dat er ooit een nieuwe autostoel voor haar moet komen. Ze wordt er te groot voor, net als het bed. Ze lag erin gepropt en raakte met hoofd en voeten de bedeinden. Mijn zoon lag met anderhalf al in een groot bed, maar zij ligt met bijna drie jaar op de teller nog in haar babyledikant. De spijlen eruit gezaagd om haar een gevoel te geven van vrijheid. En dat beviel haar opperbest. Want alhoewel ze dolenthousiast haar eigen nieuwe bed heeft uitgekozen, blijkt slapen erin nog niet zo’n pretje te zijn. We hebben al veel geprobeerd maar zelfs spanbanden houden haar niet in dit bed. Hoe we dit bed een feest gaan krijgen, is mij nog niet duidelijk. Ik zou kunnen zeggen dat ik daar nog een nachtje op ga slapen, maar dat klinkt als een paradox. 

Misschien moeten we er ook geen feestje van maken. Ze prikt feilloos door ieder doordacht plan van ons heen. Sugarcoaten heeft bij haar geen zin. 

We moeten maar gewoon de tanden op elkaar houden en haar stug in haar bed blijven leggen als ze er s’nachts weer eens uit is geklommen. En als het bed dan te eng blijft, blijf ik wel op haar kamertje bij haar. Met een dekentje in de schommelstoel. 

4:45. Ik pak nog maar een kop koffie. Maar wel een echte dit keer. Ik leg een dekentje over haar heen nu ze op de bank in slaap is gevallen en pak mijn pen….

Bloeddorst


Zzzzzzzzzzz………….zzzzzzzzzzzz……..zzzzzzzzzz! 

Nee, je hoort niet het zachtjes gesnurk dat verraad dat ik slaap. Al zou mijn man anders beweren. Die noemt dat niet zachtjes.

Zzzzzzzzzzzzz…………..zzzzzzzzzzzz………..pats! 

Zzzzzzzzzzz………..zzzzzzzzz….Grrr! Weer mis. 

Ik hoor die mug keer op keer lachen om het feit dat ik toch steeds mezelf sla.

Ik hoop niet dat mijn man mij opgegeven heeft voor Bananasplit of een ander verborgencameragrappen-programma! Want dan ligt heel Nederland nu in een deuk over de vrouw die zichzelf steeds slaat terwijl er een opname van een zoemende mug te horen is. Ik vraag me serieus af hoe ze dan dat jeukende gebergte op mijn lijf voor elkaar hebben gebokst, want die oogt en voelt toch wel heel realistisch. Met jeukpoeder en een goede grimeur of zo?

Nee, dit is geen grap!

Zzzzzzzzzzz……………zzzzzzzzzzzzz.

Onze echtelijke slaapkamer heeft ongenodigde gasten. Nee, het zijn niet mijn kinderen. Buiten het feit dat zij altijd welkom zijn, liggen ze niet te slapen in ons bed. Er word vannacht duidelijk niet geslapen in ons bed. Tot ergernis van mijn man, knip ik steeds het licht aan en uit, als een soort discobal-lichtshow. Ik spring in en uit het bed en ik zwaai druk met mijn armen. We missen alleen de muziek. Maar geen zorgen, het stelletje onverlaten die zonder uitnodiging als een stel party crashers onze rust komen verstoren, verzorgen de maat waarop ik mijn individuele dans uitvoer.

Ik knip het licht weer aan om jacht te maken op de indringers. Gezien de bulten op mijn lijf moet het een heel leger Tamil-tijgermuggen zijn. Ik zie er echter geen één! De camouflage is goed op orde bij dit goed geoliede legertje. Na lang zoeken vind ik een verloren vliegenmepper half verscholen onder de kast. Met mijn wapen in de aanslag sta ik klaar om alles wat rondvliegt uit ons luchtruim te meppen. Er vliegt alleen niets.

Naast me hoor ik commentaar komen uit de bult dekens waar mijn man zich in verscholen heeft. “ Je moet het licht uitdoen, ze komen op licht af!”

Yeah right! Zodra ik het licht aandoe, verschuilen ze zich in allerlei hoeken en gaten in deze ruimte, hoeken en gaten die ik niet ken. Alsof ze weten dat ik ze wil elimineren. Zodra het licht uitgaat, hoor ik gezoem in mijn oren. Dan weet ik wel waar die krengen zich bevinden, namelijk bij mijn oor. Maar hoe moet ik in vredesnaam in het donker jacht maken op die nutteloze wezens?! Ik overweeg een nachtkijker te bestellen in een of andere darkwebspionagewinkel.

Na een vruchteloze muggensafari plof ik zuchtend neer in bed. Gedesillusioneerd knip ik het licht maar weer uit. 

Zzzzzzzzzz………..zzzzzzzzzzzz……..zzzzzzzzz! 

Fuck muggen! 

Veel te vroeg word ik een uurtje later gewekt. Door een krabbend blond mannetje. 

De eerste zonnestralen verlichten de slaapkamer en ik blijk over een zoon te beschikken die kennelijk vannacht alle bergtoppen van de Tour de France heeft beklommen. Hij draagt namelijk de bolletjestrui.

Later blijkt dat het leger tamil-tijgermuggen ook de slaapkamer van mijn dochter hebben bezocht. 

Ik bestudeer nauwkeurig de bultjes die het hele lijfje van mijn dochter bedekken. Het zijn er wel veel! Als het muggen waren, dan moet ze haast leeggezogen zijn. Dan moet ze nu slapjes over mijn armen hangen door het bloedverlies.

Ik hoop niet dat mijn zoon vandaag de briljante ingeving krijgt om met viltstift één van zijn, sinds kort, geliefde puntentekening op haar te maken. Connect the dots. 

Hij komt aanlopen met een boek over kruipende rotbeestjes die we vorige jaar gekocht hebben om hem over zijn angst voor wespen te helpen. Het moet juist illustreren waar al die kruipende kriebelbeestjes wel niet goed voor zijn. De mug zal er dus wel niet in vermeld staan. 

Maar niets blijkt minder waar te zijn want al snel komen we aan bij de mug! Ik wrijf in mijn handen want ik wil de schrijfster hier weleens over zien struikelen. Aan de tijdsaanduiding die boven het hoofdstuk vermeldt staat, maak ik op dat ook zij met een mepper in de aanslag op haar bed heeft gestaan alvorens dit stukje te schrijven. Al hoop ik voor haar dat zij geen man heeft die nutteloos advies de wereld in slingert terwijl hij zelf achter de vuurlinie blijft. 

Helaas kan ook zij geen pluspunt aan de mug gevonden krijgen. Er lijken alleen maar nadelen te kleven aan het wezentje. Het beestje leeft en de vrouwen zijn de uitzuigers van het hele volkje. Menig mensenman zal zich bij dat laatste aansluiten en ik hoor ze al toestemmend mompelen.

En toch is dat ook niet helemaal waar. Een gedegen zoektocht wijst wel meer uit. Ze voorzien niet alleen in voedselvoorziening voor insecteneters, hun kroost eet als larve ook de bacteriën uit ons water. Over het algemeen leeft de mug van nectar uit bloemen en dragen zo bij aan de pracht in onze wereld waarin de flora ons voorziet. Mijn gedachten dwalen vervolgens meteen weer af naar de Dracula-trekjes van de vrouwen van dit volk en zelfs daar halen we nuttige informatie uit. De medicijnen die wij hebben tegen bloedstollingsziekten zijn afgeleid van het goedje dat deze bloeddorstige vrouwen bij ons inspuiten nadat hun honger gestild is.

Terwijl de schrijfster, van het inmiddels waardeloze boek, er nog een positieve draai aan probeert te geven die ik dan weer niet gevonden kan krijgen, door te stellen dat een muggenbult best meevalt, zie ik mijn zoon met een scheef oog naar zijn met bultjes bedekte lijf kijken. Aan het eind van de zomer weet ik zeker dat hij ook braille kan lezen. 

Hij krabt nog eens terloops op wat plekjes en ik weet dat dit boek niet meer uit de kast komt. Zo’n uitspraak overleeft de kritische kijk van mijn zoon niet. Gebrekkige informatieverschaffing al evenmin. Geef hem eens ongelijk! 

Voordeel is wel dat we nog niet zijn toegekomen om over de spin te lezen. Daar zal ongetwijfeld benoemt worden dat die muggen eet. Zit ik straks met een terrarium tarantula’s opgescheept. 

https://youtu.be/2o8W8Jy-P7g

Kampioensgevecht

Er klinkt een lage ‘boe’ klank door de donkere zweterige zaal, nu beide deelnemers naar hun hoek zijn gelopen. Iedereen denkt aan opgeven behalve één. Al het licht is op het midden van de zaal gericht, waar een groot dik rechthoekig kussen ligt met eromheen palen ingepakt met nog meer kussens, zodat ze lekker zacht zijn en de krachten op kunnen vangen die bij een eventuele botsing vrijkomen. Die palen verbinden de touwen die er rondom heen hangen en houden ze op spanning zodat je terug de ring in wordt gelanceerd als je per ongeluk probeert uit te breken. Ze houden de vechtersbazen binnen de boksring zodat ze niet kunnen ontsnappen. Of ze nu willen of niet, dit gevecht moet gestreden worden. 

Gekke benaming eigenlijk, boksring. Het suggereert dat dit podium rond is en geen hoeken heeft. Toch is dit strijdtoneel rechthoekig en markeren de ingepakte palen de hoekpunten. Het is al net zo gek als hetgeen zich afspeelt in die rechthoekige ring. Want dat is dan weer een tweestrijd die enkelvoudig wordt uitgevochten. 

Ik sta in de ring samen met mijn zoon. Maar ik ben meer een toeschouwer dan een tegenstander. Zijn beoogde tegenstander is nu het geschreven woord, maar eigenlijk draait het om iets heel anders. Het draait hier om perfectionisme, die als een coach in de hoek van het geschreven woord in de schaduw verscholen zit.

Toch hang ik nu in één van de andere hoeken van de boksring om op adem te komen, energie te sprokkelen voor de volgende ronde. Bescherm-bitjes worden uitgespuugd in een emmer. Ik kom ongeschonden de strijd door. Het vergt alleen een lange adem. Ik zucht eens diep en zuig daarmee mijn longen vol met verse adem. Ik gooi een handdoek, maar niet in de ring! Ik zal hem nooit in de ring gooien. In plaats daarvan gooi ik hem om mijn nek om de zweetdruppels die van mijn hoofd afstromen op te vangen. 

Mijn coach lijkt meer aangedaan te zijn. De sponzen koud water om zweet en bloed mee weg te spoelen zijn voor hem. Hij heeft wel wat blauwe knokkels en beurse plekken. Denkbeeldig dan, want de verwondingen zijn slechts een verwoording voor iets wat geen taal kent. Hij is misschien ook niet zo goed beschermt dan ik. 

Mijn tegenstander, als je hem zo kan noemen, hangt in de andere hoek. Ook hij kan even niet meer. Ook hij heeft haverlij opgelopen maar dan vanbinnen. Hij moet zijn strijdtactiek herzien en bijstellen, want zo komt hij nergens. Dat ziet hij ook wel. De haverlij bestaat uit een muur die hij heeft afgebrokkeld, waar hij een gat in heeft geslagen. Er schijnt licht door en zijn ogen moeten wennen aan de prikkels.

Het voelt als een gevecht, dit pad wat we nu samen bewandelen. Het soort gevecht wat in een zweterige donkere zaal uitgevochten wordt in een vierkante ring. Het is zeker een gevecht maar wel die van hem. Ik heb alleen de pech om zijn sparringpartner te zijn. Of misschien moet dat feit mij juist trots maken en moet ik dit geluk omarmen. Ook al is die ring fictief.

Want al jaren kan niemand eraan, aan het lezen van mijn zoon. Tot nu. Nu moet hij, want hij heeft iets gevonden om voor te vechten. Dat feit alleen maakt het gevecht niet makkelijker, maar wel haalbaar.

Het is een gevecht waarbij ik geen klappen uitdeel en hij ook niet. De klappen zijn al ver voor aanvang van dit gevecht uitgedeeld en geïncasseerd. Hij weet nog precies wie en waar het was. Hij is slecht in namen maar die van haar is blijven hangen. 

Het waren eigenlijk niet eens klappen maar meer het terugdeinzen voor het inzetten van zijn capaciteiten. Niemand durfde het met hem aan en nu durft hij niet meer. Nu mag niemand het meer proberen. Hij laat niemand meer echt toe, bang voor het terugdeinzen. Behalve mij. Hij weet dat ik van geen wijken weet en dat maakt mij een ideale sparringpartner. 

Ik ben meer de boksbal die hem sterk gaat maken, die hem traint. Hij kan naar mij uithalen, tegen mij aanduwen of op mij los boksen. Ik blijf staan waar ik sta, gebonden aan mijn eigen sterke wil. Maar dat geeft juist vertrouwen denk ik zo. Vertrouwen om iets te doen waarin niemand echt gelooft, zelfs hij niet meer. Vertrouwen om je emoties te laten gaan. En die zijn er. Een heleboel. 

Ik heb hem in deze denkbeeldige boksring gezet. En gek genoeg vormt school dadelijk de kampioensriem die hij om zijn middel kan binden. Ik bracht hem naar een school waar hij uitgedaagd zou worden om te vechten. En nu is Willem Drees, nota bene, de scheidsrechter die het signaal gaf om te vechten, die de bel klonk. Want met deze beste man begon het. Zijn naam moest gelezen worden op de school waar hij toch wel graag is en wil blijven. Hij weigerde en werd boos. Maar ook op school hielden ze stug vol, hier wordt gelezen en jij kan dat ook. 

Mijn mede-tegenstander, een ukkie van 5 jaar, vliegt als een dolle stier op mij af als Willem Drees hem een rode waas voor de ogen bezorgt. Hij vloekt en tiert. Hij gooit en smijt. Maar hij is de enige die vecht. 

Ik ben niet zo onder de indruk van zijn vliegensvlugge voetenwerk of zijn ontwijkende en dan weer aanvallende schijnbewegingen. Ik hou mijn vinger onder de letter en blijf hem vragend aankijken. 

Sinds een week resulteert die aanpak erin dat hij niet meer doet alsof hij niet kan lezen. Wel houdt hij vast aan het spellend lezen van school. Maar ook daar floept er weleens een volledig woord tussendoor waarbij hij even vergeet dat hij volhield dat hij niet vloeiend kan lezen. 

De bel klinkt weer en ik neem mijn standpunt in, in het midden van de ring. Maar mijn opponent heeft de pauze gebruikt om zijn handschoenen uit te doen. Hij ziet mij niet meer als tegenstander maar als hulpmiddel. Hij ziet de boksbal in mij. Hij ziet dat ik eigenlijk niets doe dan blijven staan waar ik sta. Hij kent de opties die er zijn. Of je houdt vol met niet lezen en dan verandert er niets, ook niet aan de wisselingen van school, want je kunt nergens blijven als je weigert te lezen. Dan is het toch weer naar een andere school. Dan is het weer naar groep 3. 

Of hij deelt een stoot uit en leert zichzelf vechten. Vechten voor zijn plekje. Hij doet dat laatste. 

Hij kiest nu zelf zijn vergif en pakt een boek en worstelt zich hakkelend door de tekst. Hij kriebelt letters op papier en gumt ze uit, begint opnieuw en opnieuw. Hij wordt boos en verdrietig, hij schreeuwt het uit en hij struikelt. Hij tapet zijn handen weer is en trekt zijn bokshandschoenen weer aan. Als hij dan, op mij als boksbal, weer eens te vaak heeft misgeslagen en de moed laat zakken, dan hou ik hem zijn doel voor. Waarom doe je dit? Waar wil je naartoe? 

De kracht zit hem niet in het vallen, maar in het opstaan. Het zit hem niet in de bescherming tegen een stoot maar omgaan met de impact. Het is geen wedstrijd, hij hoeft alleen maar van zichzelf te winnen. De waarde van een goed gevecht wordt soms nog wel eens onderschat. Vooral bij een innerlijk gevecht, want eigenlijk kom je er sterker uit en met meer kennis over jezelf. Het boe-geroep uit de zaal is niet leuk om te horen maar wel handig om je de moed te geven weer op te gaan staan. De tijd dat je in jouw hoek hangt, geeft een beetje herstel. En zelfs de klap leert je wat je de volgende keer juist niet moet doen. 

Dit gevecht kent uiteindelijk alleen maar winnaars en vandaag is hij er één. h

Moeder 2.0


Zo nu en dan doemt er een vraag op in mijn hoofd en de laatste tijd steeds vaker. Gewoon bij het boodschappen doen of tijdens het aankleden. Terwijl ik de hond uitlaat of de aardappels schil. Steeds wel een andere vraag maar met dezelfde strekking. Ben ik een normale moeder? Of beter gezegd, kan ik het moederschap normaal invullen? Het moederschap van een uitzonderlijk hoogbegaafde zoon en waarschijnlijk dito dochter is mijn volkomen normaal geworden, maar is dat het ook? 

Horen andere moeders van hun 5-jarige s’ morgens het gesprek aan met hun knuffel? Vast wel, maar klinkt die dan hetzelfde? “Kom panda, dan gaan we een boterham smeren. Dan snij ik wat bamboe voor jou uit de tuin, kun jij ook lekker ontbijten.” Klinkt dat gesprek dan zo? En smeren die dan ook gelijk een cracker voor hun 3 jaar jongere zusje? 

Net als andere 5-jarige loopt de mijne op zonnige zomerdagen ook het strand af op zoek naar schelpen en krabbetjes en probeert hij de kleine visjes te vangen die zich ophouden in het warme water en de luwte van de rotsen in de branding. Maar zit diezelfde marine bioloog in de dop ook een half uur met zijn voeten in de aanrollende golven, over het water te staren om vervolgens naar je te roepen: “Wat is het toch heerlijk genieten zo, hè mama!”

Natuurlijk zijn er legio meiden van 2 jaar oud die hun eigen kleding s’ morgens willen uitzoeken maar weigeren die ook een kledingstuk wat ze niet zelf in de winkel hebben uitgezocht? Zelfs na maanden nog? Vragen die zich ook serieus af wat er met hun moeder mis is dat ze niet even het fatsoen had om haar mening te vragen. Wat haar überhaupt bezielde om zich zonder haar peuter naar een kledingwinkel te begeven? 

Ziet mijn huis er net zo doorsnee uit als ieder ander gezin? Is het gevuld met hetzelfde speelgoed? Vast ook wel. Ook hier staat een loopfiets te pronken. Hij blinkt, zonder een enkel krasje alsof hij net uit de doos komt, want mijn kinderen snappen het fenomeen loopfiets niet zo. Het zorgt voor komische taferelen als mijn kinderen weer eens trachten het onder de knie te krijgen, al moet ik dat niet hardop zeggen, voordat je het weet loopt er een rond met die fiets onder haar knie vastgebonden in de veronderstelling dat ik dat bedoelde met onder de knie. Nee, hier resulteert het tot het zitten op het zadel en verbaasd kijken waarom de fiets geen voortgang maakt. Of ze lopen met de fiets tussen hun benen, de banden een eindje van de grond getild, heen en weer ketsend van het ene been naar het andere been. De uitleg van zittend lopen of je duwend afzetten met je benen blijkt hun te ver te gaan. Of je loopt, of je zit!

Sowieso is een uitleg voor mijn kinderen vaak al een uitdaging. Bij de peutergym van mijn dochter wordt dat altijd pijnlijk duidelijk. “Ze snapt de uitleg vaak niet en staart dan niet-begrijpend voor zich uit”, krijg ik dan te horen. “Nee, jouw uitleg is te simpel en geeft haar te veel variabelen om over na te denken”, probeer ik uit te leggen. Ik staar in twee niet-begrijpende ogen en die zijn geen 2 jaar oud meer. Dit zijn ogen die ouder zijn dan mij, die naar mij terug staren en even vraag ik me af of ze mijn dochter nadoet. “Als je haar vraagt om als een kikker te springen, dan gaat ze over heel veel vragen nadenken. Hoe hoog springt de kikker? Waar springt de kikker heen die ik moet nadoen? Uit het water of juist erin? Een flink verschil want uit het water klim je en in het water spring je. Er moet meer nuance in, details. Spring als een kikker van denkbeeldig lelieblad naar denkbeeldig lelieblad naar de overkant van de gymzaal-vloer die de vijver voorstelt. Zoiets bijvoorbeeld, maar het denkbeeldig moet er wel bij anders heb je kans dat ze resoluut naar buiten loopt om echte bladeren te gaan zoeken om op te springen. Ik ben ze al eens kwijt geweest toen we op het schoolplein wachtte en ik opperde dat ze haar broer kon gaan zoeken. Ik was vergeten te melden dat ze op het schoolplein moest zoeken en dus liep ze al het dorp rond om te kijken waar hij was” 

Het zijn nuances die mijn kinderen broodnodig hebben maar die iedereen over het hoofd ziet, helemaal bij een slecht pratende 2 jarige. Nee, ik geloof niet dat een andere moeder zo gespecificeerd een opdracht hoeft te geven. Die kunnen gewoon in Jip en Janneke taal hun kinderen iets vragen. 

Die lezen hun kinderen ook Jip en Janneke voor als ze naar bed gaan. Ik zit al gauw met een encyclopedie op mijn schoot over dieren, skeletten of dino ’s. Als ik onverhoopt met Jip en Janneke aankom, hoef ik spontaan niet meer voor te lezen. Ik heb een exemplaar in de kast staan voor de dagen dat ik geen zin heb om voor te lezen. 

Menig kinderboekenplank staat ook niet met encyclopedieën gevuld, denk ik. Ze zullen allemaal wel een plank hebben met een aantal kinderboeken zoals Dikkie Dik of Boer Boris, maar die zijn hier al jaren passé. En toch puilt die boekenplank hier uit. Ze hebben haast meer boeken dan ik. 

Hebben normale gezinnen, net als ons, gesprekken tijdens het avondeten? Vast wel, maar zijn het dezelfde gesprekken als wij hebben, waarbij er een felle discussie ontstaat over het feit of een Notosaurus wel echt heeft bestaan omdat mama dat nog niet is tegengekomen tijdens het voorlezen? En legt die andere moeder het dan, net als mij, af tegen haar 5 jarige zoon omdat hij toevallig net een ander boek heeft gelezen, stiekem, waar in beschreven staat dat die dino toch echt over de aardbol heeft rondgewaard? 

Ik denk dat mijn kinderen ook wel gewoon kind zijn met kinderproblemen. Net als ieder gezond kind verafschuwen ze tandenpoetsen bijvoorbeeld. Daar helpt zelfs het favoriete liedje, dat toevallig over tandenpoetsen gaat, van mijn dochter niet aan. Maar dat is dan wel echt het enige kinderliedje wat hier gewaardeerd wordt. Ze geven hier vooral de voorkeur aan de hits van André van Duin. Mijn zoon ligt in een deuk bij een liedje als Barbecue of het Bananenlied, waarbij hij altijd trouw antwoordt op de vraag die André zich een aantal keer stelt waarom bananen krom zijn in de maat van de melodie. En mijn dochter luistert liever naar Vakantie of Nooit is het goed. In de auto wordt ook steevast geskipt bij de gebruikelijke kinderdeuntjes tot er aangekomen is bij de instrumentale orkestregistratie van Frozen, die ik per abuis ertussen heb gezet in de veronderstelling dat ze deze nummers lekker mee konden blèren. Of ik hoor achter me dat de muziek harder moet bij de aanstekelijk rollende drums van Aloe Blacc of de rauwe gitaarhalen van Daniël Norgren uit mijn afspeellijst. 

Mocht er onverhoopt toch een kinderliedje tussendoor schieten, dan krijg ik steevast een stel kritische vragen van mijn zoon naar mij toe getorpedeerd over de nogal simpele en toch ietwat minder correcte teksten. “Een krokodil bijt toch niet in je billen maar eerder in je been hoor! Krokodillen liggen op de grond en zijn dan eerder bij je benen. Dit liedje klopt niet, hoor!” Dat schaar ik toch niet onder een normaal moederleven.

En dan heb ik het nog niet gehad over de kwesties waar ikzelf over na mag denken. Kwesties als het serieus nemen van een doodswens en hoe ik me voel als ik ooit afscheid moet nemen van mijn kind als die echt niet meer wil, als het de vraag niet naar tevredenheid beantwoordt krijgt waarom we hier op aarde zijn. Of over het feit dat het de volgende keer, wanneer dit gevoel in een kinderbrein oprijst, voor zich wordt gehouden omdat er een spoor van pijn door mijn ogen schoot die ik juist om deze reden verborgen wilde houden. Dat de liefde voor een moeder te groot is om haar dat nog eens aan te doen. Daarover kun je met een andere normale moeder geen gesprek hebben, hoe diep het gevoel zit dat jij als moeder iets had moeten of kunnen doen aan toen ze nog jong waren. Hoe diep schuldig jij je gaat voelen en of het voor jou als moeder daarna nog leefbaar is. Dat jij niet zit te wachten om te horen dat jij er niets aan kon doen of dat jij het al zo geweldig doet. Dat bij jou een serieuze vraag opdoemt of jij het wel echt zo geweldig doet als er een van je kinderen gewoonweg niet meer wil leven. Of is dit gewoon de kritische kijk die mij zo eigen is als hoogbegaafde? En dat precies dat gevoel en die kritische kijk het erg lastig maakt om iemand in staat te stellen er met jou over te praten. 

Is het normaal dat jij allang blij bent dat maar één kind van jou op dit moment depressief is? Is het normaal dat jij dat al een overwinning vindt? Is het normaal dat het moederschap voor jou op dit moment aanvoelt als een race die je bij de start al niet kon winnen omdat jij in een rolstoel zit terwijl anderen een fiets mogen gebruiken.  Zijn dit normale vragen die alle moeders zich wel eens stellen? Is dit normaal moederschap of ben ik nu moeder 2.0?

Dat jij angstvallig plastic zakken en touwen verstopt en nog steeds een camera op de bovenverdieping hebt hangen omdat je een van je kinderen nu absoluut niet alleen kan laten. Niet omdat het de gevaren niet kent maar omdat er heel goed gesnapt wordt hoe er een einde aan kan komen. Dat zijn geen normale kinderproblemen meer, dat heb ik heel goed door. En ook het feit dat mijn 5 jarige weet hoe we verzekert zijn bij brand omdat hij anders niet durft te slapen is geen normaal gezinspatroon. Ook niet het feit dat hier een psycholoog bij nodig is. Of dat er al meerdere gesprekken zijn geweest met het halve schoolbestuur over hoe het onderwijs er voor mijn zoontje uit moet gaan zien het komende schooljaar en waar er nog aan gesleuteld moet worden en van welke kant. Geen tien minuten gesprek met alleen de juf voor ons. 

Moeten alle moeders hun woorden zorgvuldig afwegen om niet het verkeerde te zeggen? Zijn alle moeders met een mindset bezig en de manier waarop je iets prijst of juist afkeurt? Geef ik nu een compliment of juist niet? En welk compliment geef ik dan? Hoe geef ik een correct compliment? Ik hoor daar nooit een andere moeder over. ‘Gewoon even luisteren’ hoor ik andere ouders zeggen of ‘niet aanstellen’. Daar hoeft niemand voor naar een psycholoog met zijn kind maar hier kan het voor ernstige schade zorgen. 

Weegt het bij ieder gezin zo nauwkeurig hoe er gepraat wordt en waarover? Wordt in ieder gezin het journaal angstvallig ontweken omdat er anders te veel zorgen bij hun kinderen komen over de grote buitenwereld?

Het vereist een perfectie van mij als moeder die ik niet kan maar ook niet wil opbrengen. Het leven is niet perfect, daar kan ik niets aan veranderen. Maar dan moeten ze wel lang genoeg leven om te zien dat het ook niet altijd perfect hoeft. Dat er ook schoonheid schuilt in foutjes. 

Ik zie ook wel dat dit allemaal niet zo heel normaal is voor een moeder. Dus alhoewel mijn huis, het speelgoed en wijzelf er heel normaal uitzien, ik kan je verzekeren dat de binnenkant er toch wel heel anders uitziet. 

Smaken verschillen

De hele middag zit ik al naar de muur te staren. Niet uit verveling, ik heb eigenlijk wel betere dingen te doen dan naar een blanco stuk muur te kijken. Maar af en toe doemt de vraag weer op en dwingt daarmee mijn ogen weer naar dat onbesmette onbezoedelde stuk maagdelijk witte muur. 

In een vlaag van helderziendheid lieten we, jaren geleden toen de huisschilder voor het laatst langs is geweest, de muren voorzien van een laag afwasbare verf. Een lekker fris en licht kleurtje waardoor ons huis wat ruimer lijkt doordat het invallend licht teruggekaatst wordt door de witte vlakken. Voor de kleurkenners onder ons, RAL 9010 oftewel, zuiver wit. Afwasbaar want we hadden een hond en wilden een gezinnetje stichten. 

Maar, en deze vraag beheerst mijn gedachten nu, hoe afwasbaar is die verf eigenlijk? 

We hebben nog steeds die hond, het beestje is al 12. En het gezinnetje is er ook gekomen. Bij de eerste uitbreiding van ons gezin dacht ik, dat afwasbare van de verf op de muur was wat overdreven in ons geval. Pas nu gaat hij wat tekenen en kleuren en hij weet dat prima binnen het door ons gestelde kader, het vel papier voor zijn neus, te houden. Maar na de tweede ben ik mijn mening gaan bijstellen. 

We hebben namelijk een artistiek talentje binnen ons gezin. Althans, zo noemen we haar straks gekscherend, als we half lachend en achter onze oren krabbend naar het kunstwerk op de muur staan te koekeloeren dat op heuphoogte is aangebracht. Een kunstwerk zonder lijst en wat geen haakje in de muur behoeft. Een kunstwerk bestaande uit verwoede krassen stift in de vrolijke kleuren zwart en bruin. Een absolute tegenhanger van ons kraakheldere kleurtje op de muur. We zullen er ook vast een uitgebreide analyse op loslaten over de gevoelens die de kunstenaar probeerde over te brengen via dit medium. Wat de gedachten waren van de uitvoerende toen deze expressie in louter zwart had plaats gevonden. Deze cobraïstische tekening op de muur die geen kleur bekent. Deze verhandeling van het abstract expressionisme. Laatst vertelde iemand me dat je zoveel kan aflezen uit hoe een kind tekent, al zijn het maar krassen. Ik ging er maar niet op in want als ik hieruit een weergave van haar ziel moet lezen dan moet ze haast een doomdenker zijn die alleen maar zwarte agressie ziet en niet het vrolijke meisje dat lief lachend met een zacht roze konijn door de wereld huppelt. Ik houd het maar op motorische gebrekkigheid en een knullige kleurkeuze. 

Maar gelukkig is het nog niet zo ver hoor. We zijn nog geen eigenaar van een carrière makend stuk kunst op de muur. Maar zelfs ik kan in mijn glazen bol wel zien dat we dat ooit wel zullen krijgen. 

Zodra ze stiften in haar handen heeft gehad, verraden de vlekken op haar kleding al dat de focus volledig in haar werk is gaan zitten. Vol overgave kleurt ze het bewaarblik van haar tekenmateriaal alsof dat haar canvas is. Het vel papier voor haar neus blijft leeg. Ik kan zien dat ze met paars en groen bezig is geweest aan de sporen die zijn achtergebleven op haar wangen. En ik vertel haar nog maar eens dat de rode stift echt géén lippenstift is. Ik zie haar kort daarna alweer achteloos de stift naar haar mondhoek brengen terwijl ze diep in gedachte is over waar de volgende stiftenstreep op haar doek moet komen. Dat doek is dan haar t-shirt. Of het televisiekastje, kwam ik laatst terloops achter toen ik het idee op mijn heupen kreeg om eens een stofdoek over meubilair heen te halen. Na alle schoonmaakmiddelen die onze kast rijk is erop te hebben los gelaten lukte het me om de ogenschijnlijke doelloze strepen er weer af te krijgen, samen met de beits die het hout ooit bevatte toen het de fabriek verliet. Sta ik straks ook de witte verf van de muur af te boenen in een poging de willekeurige zwarte en bruine strepen stift weg te toveren. Dat het water wel wit kleurt bij het uitwringen van het doekje maar niet zwart. En blijven die strepen dan hardnekkig staan terwijl de verf er al lang afgewassen is? Heet het daarom afwasbare verf, omdat hij zo makkelijk van de muur te wassen is?

Wit dekt ook nooit de zwarte strepen af als we besluiten om de muren dan maar weer opnieuw te sausen. Zitten we straks aan zwarte muren vast! Of diepdonker bruin.

Het weerhoudt haar er in elk geval niet van om op de muren verder te gaan als het papier, het bewaarblik of ons meubilair niet meer volstaan als haar canvas.

Ik moet bekennen dat ze dat artistieke niet van een vreemde heeft, al hoor ik mijn moeder nooit over de keren dat ik de muur vol had gekalkt met mijn artistieke uitingen. Ik geloof dat die er niet waren. Wel vierde ik mijn creatieve talenten bot op mijn kamerdeur toen ik een jaar of 15 was. Ik was en ben nog steeds een laatbloeier. 

Eigenlijk wilde ik haar verassen met een nieuwe kamer binnenkort en daar mijn artistieke talent op loslaten met een muurschildering. Maar nu begin ik bang te worden dat ik haar het verkeerde voorbeeld geef. Ga maar lekker op de muur kleuren schat, mama doet dat ook! Misschien moet ik haar muren behangen met kleurplaten, want ik geloof niet in dingen die ik wel mag en zij niet, tenzij het gevaarlijk is natuurlijk. Hoe ga ik haar uitleggen dat haar ‘kunst’ niet mag maar de mijne wel? Het klinkt mij te oneerlijk in de oren. Net als het kader, wanneer het kleurplaten-behang eenmaal hangt: op jouw kamer mag het wel maar in mijn huiskamer niet. Wie ben jij om op mijn muren te kliederen, hoor ik haar denken bij het zien van mijn kunstwerk. Of ontketen ik daarmee het idee bij haar dat als ik op haar muren mag kleuren, dat zij dat dan ook op mijn muren mag. Misschien vindt ze wat ik maak, ook helemaal niet zo mooi, maar zegt ze straks een beetje quasi:” Wauw, mooi hoor!” 

Kunst is altijd in the eye of the beholder. 

Misschien kan ik de muur voorzien van een plastic-coating. Waarvan ik zeker weet dat een doekje met warm water en wat schoonmaakmiddel volstaat. Althans, de strepen van sommige stiften staan nog steeds op het plastic dat het tafelblad moet beschermen, dus die zekerheid heb ik ook niet als ik de muur laat coaten. Sommige afwasbare stiften blijken toch best hardnekkig te zijn, helemaal als ze geconfronteerd worden met een poging tot uitwissen. Ik heb die, niet zo, afwasbare stiften en potloden voor de zekerheid maar achter slot en grendel zitten. 

“Ikke kleuren?” hoor ik achter me en mijn blik dwaalt even af voordat ik in actie kom om haar haar tekenmateriaal te geven waar het kunstzinnige deel van haar brein zo naar snakt. Kijkend naar mijn vooralsnog bijna witte muren denk ik: ”Is zwart al een beetje een trend aan het worden om op de muren van je huiskamer te smeren?”

Rookgordijnen

Ja! Daar was ie! De glimp. De glimp die niemand ziet. Het was een heel kort moment. Een breuk in de illusie die zijn systeem ons probeert te laten geloven. Soms geeft het leven je net genoeg hoop om alle kracht vanuit je tenen omhoog te sturen naar de toppen van je vingers die zich wanhopig om het randje van de kloof hebben geklemd en uit alle macht proberen vast te houden wat een ander al lang had laten schieten. 

Maar ik zag hem, die glimp. Hij boog voorover omdat wat ik hem nu vertelde, toch wel heel interessant was. En nu houd ik vast met meer hoop dan een ander ooit kan opbrengen. 

Het is alsof ik al een tijdje naar een show van de grote Houdini kijk. Een magistrale illusie van iemand die onder onze ogen verdwijnt. Waar is hij nu? Net zat hij nog, in kettingen gewikkeld, opgesloten in een kooi. Je weet dat het niet kan en toch gebeurd het. Achter alle rookgordijnen, aan de andere kant van het podium waar de illusionist je aandacht van probeert weg te houden, daar gebeurt het. Daar is de echte show te zien. Daar is iemand stiekem aan het werk. Niemand ziet het sleuteltje in zijn mouw verstopt. Niemand ziet de weggewerkte dubbele bodem. Of de levensechte pop die moet suggereren dat er benen afgezaagd worden. Niemand ziet die vrouw die als een slangenmens zich in de kleinste ruimtes weet te frommelen. Niemand ziet het harde werk dat met zo’n productie gemoeid is. Maar ik wel. Ik zag een glimp van metaal glinsteren onder de mouw. Ik zag het luikje dichtvallen. Ik zag dat de benen nep waren en ik weet dat anderen leniger kunnen zijn dan mij. Ik zag het gerommel in de coulissen. 

Zo moet je het ook beschouwen, denk ik. Als een grootse show vol illusies waar jouw hoofd niet bij kan. Het is een prachtig staaltje werk. Je moet je niet bedondert voelen maar aanvaarden dat iets je zo geweldig kan laten geloven in iets. Een ongekend talent om je te laten geloven in iets waarvan je hersens weten dat het onmogelijk is. 

Mijn zoon bezit dat talent. Hij kan je laten geloven dat er voor je ogen een helikopter in het niets lijkt te verdwijnen. Hij houdt je aandacht weg van de plek waar het allemaal gebeurt. Dat doet hij heel kunstig, maar ergens moet geoefend worden. En dat is thuis. 

Ik kreeg een telefoontje een tijdje geleden. Van de fysio. Ze wilde een stapje terug doen. Hij had een te korte concentratieboog en kon zijn aandacht niet bij het schrijven houden dus wilde ze terug naar kleuterniveau. Terug naar het begin dat hij allang niet meer interessant vindt. Continu probeerde hij de aandacht af te leiden. Wat eet jij vanavond? Waar ga je met de vakantie naartoe? Heb jij huisdieren? Hij liet een vragenvuur op haar los. Een rookgordijn dat zijn werk effectief doet. Zij gelooft zijn verhaal en er komt daar geen pennenstreek meer op het papier. 

Zelf gelooft hij zijn eigen illusie nog het meest. Hij is gaan geloven wat anderen vinden dat hij niet kan. 

Ik las ooit een interview met een vrouw die langdurig in hongerstaking was geweest. Het lichaam gaat op een gegeven moment zelfs voedsel weren. Het gaat braken als er plots weer eten in de maag komt. Hervoeding schijnt een langzaam proces te zijn. Zelfs als ze honger had, kon ze niet meer eten. Ze moest zichzelf dwingen om te eten. Gek eigenlijk, dat je lichaam schuwt wat het juist zo hard nodig heeft. 

Mijn zoon staat al jaren op een intellectueel dieet. Dat dieet is overgegaan in een intellectuele hongerstaking. En nu hij sinds jaren weer wat aangeboden krijgt, braakt zijn lichaam die broodnodige intellectuele voedingsstoffen uit.

Dat betekent niet dat we hem niets meer moeten aanbieden. Alleen dat het even duurt voordat zijn systeem die voedingsstoffen weer accepteert. 

Na het telefoontje zaten we op school. Voor een gesprek. Over concentratie, over niveau, over teruggaan naar groep 3 nu hij op de drempel naar groep 4 staat. Maar vooral ook over de illusie waar hij zelf zo in is gaan geloven dat het hem heeft overtuigd dat hij dood beter af is. Dat uithongeren de beste weg is. 

“Thuis schrijft hij gewoon hoor! Iedere dag oefent hij”. Vanaf de overkant van de tafel werd ik vol ongeloof aangekeken. Hoe krijg ik voor elkaar wat niemand lijkt te lukken? Een lachje ontsnapte aan één van de gezichten. Of ik niet op school kan komen. Ja dat kan! Als niemand behalve ik hem over die grens kan helpen om intellectueel weer te gaan eten, dan kan dat. Maar we gaan niet terug! We blijven hier. We blijven waar we zijn, in deze klas, met deze juf en op deze school. Omdat hij hier hoort. Omdat hij dit kan. Omdat hij ondanks de rookgordijnen hier wil zijn. Zijn systeem is alleen te lang zonder geweest, dat het nu schuwt wat het zo hard nodig heeft. 

Ik snap hem wel. Hij leidt de aandacht af, weg van het toneel waar het gebeurd. Waar de frustratie heel groot wordt in een intens brein. Waar de uiting nog grootser is door intense emoties. Want dat is wat voor mij dé indicatie is van een uitzonderlijk hoogbegaafd kind. Die intense beleving. Niet het intellectuele kunnen of de hevige problemen. Alles ligt voor mij in die intense beleving. En die beleving uit zich net zo intens als hij is. 

Iedere dag schrijft hij, huilend en schreeuwend van boosheid. Niet omdat hij moet van mij, maar van hemzelf. Omdat hij weet dat het moet om te leren. Omdat hij het wil leren. Hij haalt zijn gekleurde pennen, zijn dino encyclopedie en zelfs zijn oefenschrift van school en dwingt zichzelf om te eten ondanks het protest van zijn systeem.

Maar nergens voelt hij zich veilig genoeg om die intense gevoelens te uiten. Nergens voelt hij zich veilig genoeg om die grens op te zoeken bij zichzelf, die grens die die intensiteit allemaal oproept. Niemand mag zien dat zijn systeem braakt.

Voor mij is het makkelijker dan de mensen die hem nu moeten helpen. Ik heb iets wat al die kenners, professionals en besluitnemers niet hebben. Ik heb de herinnering aan mijn zoon. Ik heb de herinnering aan een jongen die aandachtig kon luisteren, die aandacht had voor anderen en ze wilde leren kennen. Ik heb de herinnering aan een jongen die uren geconcentreerd kon kijken naar iets. Ik heb de herinnering aan de jongen die ondanks frustraties doorzette. Ik heb de herinnering aan een jongen die omringt was met boeken. Ik heb de herinnering aan een jongen die alles zelf wilde leren. Ik heb de herinnering aan een jongen die was wie hij was en niet een jongen die wilde zijn wat iedereen van hem wilde. Ik heb die glimp. Ik kan voorbij de rookgordijnen,  dubbele bodems en verborgen luikjes kijken omdat ik Houdini ken zoals hij was voor al die illusies. Ik heb die glimp.

Mind the gap!


Mijn dochter is internationaal ingesteld. Daar kwam ik gisterenmiddag achter terwijl de rivier de Lek onder ons door meanderde en ik koers had gezet naar één van de Nederlandse autoslagaders toe. Van schrik keek ik in de achteruitkijkspiegel.

Over Nederlandse woorden struikelt ze continu. Ze spreekt alle woorden maar half uit en gebruikt de verkeerde letters, wat haar onverstaanbaar maakt. Maar Duncan Laurence zingt ze vol overgave mee met haar twee jarige zangkunsten. Nu hebben allebei mijn kinderen een goede muzieksmaak, en zeker voor hun leeftijd, maar zij spant de kroon. Ze drijft weg op de muziek van Adèle, Snow Patrol en James Bay. En ze is dus blijkbaar ook een enorme fan van het songfestival, al hoop ik dat het bij dit ene nummer blijft wat betreft haar songfestivalliefde. 

All I know, all I knowohow! klinkt het vanaf de achterbank en ik draai de muziek een standje harder om haar zangtalent kracht bij te zetten. En ze zingt het ook niet na, schept mijn verbazing, want zodra Duncan de eerste noten op zijn piano pingelt, blèrt ze al uit volle borst het refrein mee.

Het baart me wel zorgen, helemaal het tijdstip dat ze heeft uitgekozen om haar onberispelijke Engelse uitspraak tentoon te stellen. We zijn namelijk onderweg naar huis van een uurtje observatie naar de reden van haar onbegrijpelijke uitspraak.
“Laat maar mama, ik leen me meer voor Engels” lijkt haar verborgen boodschap te zijn, of in haar woorden:” Never mind, mommy, I prefer English!” Of als ze in een ingewikkelde bui is:” Never mind mommy, I tend to lean toward English (en nee papa, het zou niet, I borrow more for English moeten zijn)
It’s safe to say dat wij geen Engels voeren als geheime taal onder ouders om thuis openlijk discussies te voeren over thema’s die te groot of volwassen zijn voor onze kinderen. Ik zou mijn wederhelft met moeite kunnen vertalen en hij verstaat er geen zak van mij. En dan tel ik het feit niet mee dat binnen no time de oudste alles wel ontcijfert aan de hand van de woorden die hij al wel kent.

Misschien staat de taal en regio in haar menu wel gewoon verkeerd ingesteld. Sinds kort is ze ook enorm druk met het uitserveren van denkbeeldige kopjes thee en dat terwijl ze is geboren te midden van een koffiedrinkend gezin. Zelfs de verloskundige had bij haar geboorte een kopje koffie op mijn nachtkastje staan. Al snap ik haar verliefdheid met Engeland wel met zijn diepgaande verankerde tradities, landhuizen in Victoriaanse stijl en standvastig links blijven rijden ook al rijdt de meerderheid van het collectief, waar ze niet langer meer bij willen horen, rechts. Ook zij willen, net als mijn dochter, een eigen identiteit. Soms zit het tegendraadse gewoonweg ingeboren. Trots kan ik melden dat ze dat specifieke aspect van mij heeft. 


Ik geef haar geen ongelijk hoor. Met Engels kom je veel verder dan met Nederlands als je graag over de grens denkt. 765 miljoen mensen spreken Engels. Blijkbaar heeft ze niet genoeg aan de 24 miljoen mensen die verspreid over tenminste 6 landen Nederlands spreken. Het allerbeste kan ze overigens beter Mandarijns gaan praten, dan heeft ze 1026 miljoen mensen om mee te praten. En hoeft ze niet naar ons te luisteren want dat spreek ik ook niet. Met Engels daarentegen kan ik me aardig redden.

Bijkomend voordeel is dat ze ook regelmatig haar vader erin kan luizen, want er lijkt nu al een gat te bestaan tussen haar kennis van het Engels en de zijne. Zijn Engels klinkt meer als steenkolen Duits. Volgens mij verstaat hij zichzelf ook niet als hij Engels praat. Ik lig nu al in een deuk om de gesprekken waarin hij onbedoeld iets belooft zonder het zelf door te hebben, verloren weddenschappen die verkeerd begrepen waren en vrees de ruzies waarbij ik als onwillige vertaler ten tonele moet verschijnen. “Wat zegt ze nu weer allemaal schat!?”

Misschien is het allemaal maar wishful thinking van me, met haar talenknobbel voor uitsluitend Engelse taal, maar stel nu dat ze Engels echt veel sneller onder de knie heeft dan Nederlands, dan snap ik dat volkomen. Ik gun haar de wereld.

Moraalridders


Hij komt aangeklost met piepende scharnieren en metaal dat tegen elkaar aantikt bij iedere stap. Het zonlicht weerkaatst fel van zijn borst en ik knijp mijn ogen dicht. Die zijn niet bestand tegen de scherpte van deze weerspiegeling. 

Zijn hand rust nu nog ontspannen op het heft van zijn enorme zwaard maar ik weet dat hij deze binnenkort uit zijn schede schuift en ten aanval trekt. Zijn idealen wapperen hoog in het vaandel mee op de wind. 

Door de spleten van zijn vizier zie ik nog net een schimp van zijn helder blauwe ogen. Hij heeft ze toegeknepen en ze gaan van links naar rechts in zijn oogkassen alsof hij de horizon afspeurt op zoek naar onrecht. Hij is uitgedost in zijn mooiste harnas. Hij is klaar voor de strijd. My Knight in shining Armour. Niemand ziet zijn glanzende harnas behalve ik. 

Niet veel later betreedt hij het strijdtoneel. Met zijn vinger belerend in de lucht gestoken als een getrokken zwaard. 

Hij beseft nog niet dat hij dat allemaal niet nodig heeft. Geen zwaard en ook geen harnas.

Enkel zijn gedrag en kalme woorden kunnen zo’n hevige strijd winnen die woedt op de veldslagen die hij uitkiest. Vaker win je glansrijker door gewoon niet mee te vechten. Met weglopen en een simpele opmerking als:” dit vind ik geen leuk spelletje, ik doe niet mee” verlies je geen gezicht maar ontwapen jij je vijand net zo goed. Ook dat is op het scherpst van de snede, al komt geen zwaard of harnas aan te pas. 

Ik denk dan aan Rosa Parks die gewoon bleef zitten waar ze zat. Ze had geen zwaard of pistool. Ze koos ervoor om niet mee te spelen. Maar nu nog, als we denken aan gelijkheid in America voor iedereen, dan denken we aan haar en haar zetel in een bus. Haar actie leidde tot een boycot tegen de busmaatschappij die blank en donker apart hield en het leidde uiteindelijk tot meer gelijkheid. Al geef ik toe dat die strijd met meer uitgevochten werd dan alleen een woord. Het werd niet beter gezegd dan door Levi Jackson in de film Hidden Figures: Civil rights ain’t always civil.

Maar hoe zorg je dat hij zelf leert dat hij niet ieder conflict op zijn glimmend gepantserde schouders hoeft te torsen. Zonder dat hij in elkaar geslagen wordt. Zonder dat hij vermeden wordt in het spel van anderen omdat niemand zit te wachten op een klikspaan, ook al heeft hij de beste intenties. En zonder dat hij de schuldige lijkt omdat zijn rechtvaardigheid diep gaat en altijd kiest voor degene die gelijk heeft en niet degene die het sterkst is. Hoe doe je dat als moeder? 

En hoe zit het met mijn moraal in dit verhaal? Vind ik het niet gewoon moeilijker dan de rest om mijn moraalridder afgeslacht te zien worden tijdens zijn nobele strijd omdat de moraalridder in mij boven komt drijven? Denken andere moeders hier misschien makkelijker over? Aanvaarden ze dat het niet altijd eerlijk gaat onder kinderen? Ik hoor mijn man al antwoorden op mijn inmenging:” Dat moet hij ook leren. Hij hoeft zich niet overal mee te bemoeien en soms kom je de verkeerde tegen”. Helemaal waar en dat kan hij beter jong leren. Maar toch….

Ligt mijn moraal misschien ook niet gewoon veel hoger en ben ik het stiekem met hem eens? Kneep ik mijn ogen dicht voor mijn eigen weerspiegeling dat in zijn harnas te zien was?

Ik zie ook wel dat de oudere jongens dat ene kleine jongetje keer op keer duwen en ook mij doet dat pijn. Ik zie wat hij ziet, ik voel wat hij voelt. Maar misschien ligt het verschil in onze reactie op een ander vlak.

Misschien ben ik ook wel gewoon een beetje jaloers. Jaloers op het feit dat hij durft te zeggen wat hij vindt. Jaloers dat hij wel het zwaard trekt, waar ik wijselijk mijn mond houd en de verantwoordelijkheid bij de ouders probeer te laten die hier ook rondlopen maar het drukker hebben met andere dingen dan hun zoons die met zijn tweeën wel even een klein jongetje aandurven. 

Voor nu trek ik hem uit zijn strijd, hoe leerzaam hij ook mag zijn voor alle partijen, want mijn hart kan het niet meer aan nu hij degene is die ontwapend onderop ligt in een strijd die niet de zijne is. Dit hoeft niemand mijn kind aan te doen. Misschien heb ik inmiddels ook mijn harnas aan en mijn zwaard getrokken. Ik schuif met een krachtige zwaai mijn vizier voor mijn ogen en hijs daarna mijn idealen hoger mijn vaandel in. 

“We zijn aan het stoeien mama” klinkt het weerwoord. 

“Weet jij het verschil tussen stoeien en vechten, kleine man?” Twee blauwe ogen slaan neer en geven mij mijn antwoord.

“Bij stoeien heeft iedereen er plezier in. Dan lacht iedereen en stopt als iemand stop roept. Ook dan kan iemand je pijn doen, maar dan is dat per ongeluk. Dat deed je daarstraks ook met dat kleinere jongetje, stoeien. En toen je viel, vroeg hij of alles wel goed met je ging. Toen waren jullie aan het stoeien. Nu zie ik jou niet meer lachen en er wordt ook niet gestopt als jij vraagt om te stoppen en daarom stop ik het. Jij dacht misschien dat jullie nog aan het stoeien waren maar de jongen die bovenop jou zat is aan het vechten gegaan met jou”

Ik heb er altijd voor gekozen om mijn protest te laten gelden door niet mee te doen in plaats van een gevecht aan te gaan. Ik trek niet zo snel mijn zwaard en laat me nog regelmatig neersabelen. Ik doe gewoon niet mee aan het slagveld en weet mijn eigen wonden te helen. Zo hoef ik niet rond te klossen met een glimmend harnas, dat mijn beweging hindert en een zwaar en log zwaard. 

Ik hoop dat ik hem die kunst kan leren. En als hij mij dan leert hoe ik toch af en toe mijn zwaard kan hanteren, kunnen we misschien allebei af met een maliënkolder. Een beschermlaag waar nog ruimte tussen zit. Wat niet zo zwaar weegt. Waar je nog doorheen kunt kijken, zoals je doet als je iets door de vingers ziet. Zodat je nog kunt zien wanneer je weg moet lopen of ten strijden moet trekken. 

Ach, stil protest, hevig gevecht of ongelijke strijd, er is altijd een winnaar. Ook als die het niet verdient. 

Slingers

Hij komt gillend binnenstormen. Zijn kleine zusje, die zich op de rand van haar bed probeert aan te kleden, en ik schrikken op. Zijn haar zit in de war en hij zwaait met zijn armen wild boven zijn hoofd. Het enthousiasme neemt de overhand en leidt nu zijn impulsen. Dat snap ik wel maar moet dit met zoveel herrie op de vroege ochtend? En moet hij mij daarbij raken met één van die wilde ledematen, die als spastische tentakels van een octopus op speed onwillekeurig alle kanten opvliegen? 

“Kom jij eens even hier zitten. Ik wil even met je praten.” roep ik misschien iets te streng tegen hem. Gedwee gaat hij zitten. De lach is ineens van zijn gelaat vervaagd. 

“Luister! Je hebt nog maar één kans. Je krijgt nog maar één poging en dan is het voorbij. Dit is echt je laatste kans!” Ik leg het er expres dik bovenop zodat het goed tot hem doordringt. Aan zijn reactie zie ik dat hij zijn acteertalenten misschien niet van een vreemde heeft, want hij gaat helemaal mee in mijn norse houding. 

“Je bent nog maar één dagje 4. Morgen ben je ineens 5 en dan kun je niet meer terug. Dan wordt je nooit meer 4 meer. Dan is het 4 jaar zijn voorbij. Dus maak van vandaag een mooie vierjarige dag, het is je laatste!”

Aan zijn blik te zien heeft hij het door. Zijn mond krult zich weer in een lach en zijn ogen krijgen weer een glinstering in die toch al stralende blauwe ogen. Hij noemt een reeks plannen die we vandaag allemaal zouden kunnen gaan doen in het kader ‘nog 1 dag 4’. Ik leg hem uit dat ik het vandaag best een beetje druk heb. Met taarten bakken, boodschappen doen, ballonnen opblazen en slingers ophangen. 

Iedere verjaardag weer, probeer ik de dagen, weken en maanden erna, de slingers ongemerkt te laten hangen in de hoop dat ze het overleven tot de volgende jarige. Tot nu toe steeds zonder succes. “Waarom hangen hier de slingers nog, er is toch niemand jarig?” klonk het vorig jaar eens uit de keuken. Mijn nichtje keek maar vreemd van mij naar de slingers en terug.

“Omdat het hier altijd een feestje is”, rolde er uit mijn mond in een poging de slingers nog wat respijt te geven. 

Dat ik eigenlijk een beetje te lui ben om de trap op te duikelen uit de schuur of over een paar maanden weer stuntelend op de trap angstaanjagende capriolen uit te halen, zei ik er maar niet bij. 

Toch lieg ik niet. Tenminste, niet helemaal, want ik moet toegeven, ik ben soms best een beetje lui. Al noem ik het liever efficiënt energieverbruik. 

Hier is het ook wel eens hommeles. Misschien wel meer dan in een huis zonder permanente feestversiering. 

Het gaat er in ons huis soms heftig aan toe. Zo heftig dat zelfs mijn onverstoorbare rots in de branding weleens veranderd van een slapende reus in een actieve vulkaan die dreigt uit te barsten. 

Op een gekke manier ben ik dan even een klein beetje jaloers op mijn kroost want ik krijg hun vader nooit tot uitbarsten. Zij kennelijk wel en dat getuigd in mijn ogen van een hele hoop liefde. Iets meer liefde dan hij voor mij heeft, wat me dan ook weer geruststelt. 

Om die uitbarstingen bij alle partijen op een acceptabel niveau te houden, moet er een hoop gebeuren. 

Activiteiten hier, gelijkgestemde daar en begrip van thuis.  Schoolwissels, speltherapie en onderwijsaanpassingen. Allemaal om vooral de oudste, onze zoon, de wereld in het juiste perspectief te laten zien. Want hij loopt rond in een buitenwereld die anders is dan zijn innerlijke wereld. Die anders is dan de wereld thuis. Een wereld die hem niet altijd begrijpt en een wereld die hij ook nog niet altijd begrijpt. 

En dan kijk ik naar de mensen om me heen. Mensen die met hun kinderen gewoon Jip en janneke lezen in plaats van encyclopedieën. Kinderen die zich niet afvragen waarom ze anders zijn. Kinderen die in de speeltuin op de hoek gelijkgestemde vinden. Kinderen die niet overwegen om geen vis meer te eten omdat de manier waarop we vis vangen tegenwoordig zo misdadig is dat het in zijn hoofd niet meer recht te breien is. Kinderen die gewoon blij zijn dat er een toetje is na het eten, ongeacht welk toetje en niet rigoureus rechtsomkeer maken als blijkt dat het toetje wat zij wilden, die ene met de juiste smarties, er niet is en alle andere toetjes weigert. 

Andere kinderen komen daar ook. Andere kinderen gaan zich ook weleens anders voelen, krijgen interesse in naslagwerken, worden vegetariër of vinden vrienden niet meer in hun klas. Maar dat is meestal niet al op vierjarige leeftijd. 

Ik ben blij dat mijn 4 jarige zoon een duidelijke mening heeft ook al moet ik daardoor wat vaker onderhandelen. En kom ik niet altijd ongeschonden door die onderhandelingen heen. 

Ik ben blij dat hij lekker eigenwijs is. Ook al moet ik mijn halve leven opofferen om zelf maar te achterhalen wat zijn didactische niveau is omdat niemand dat te weten lijkt te komen. 

“Het leven is een feestje maar je moet zelf de slingers ophangen” hoor ik mensen vaak zeggen. Maar in mijn huis hangt niemand zijn eigen slingers op. Wij hangen de slingers voor jullie op. Ik decoreer het huis wel ook al bestaan de slingers soms uit uitdagende activiteiten, boeken op niveau, gelijkgestemde, onderwijsaanpassingen, IQ testen en schoolwissels. Maar ook met slingers van mensen die je niet snappen, mensen die je bijzonder of raar vinden, met verveling, middagen geestdodende tekenfilms kijken en een iets te makkelijke toets waar je niet voor hoeft te leren. 

Van tijd tot tijd zul je een keer een kater krijgen. Of het nu is omdat je te hard hebt gefeest of omdat het feestje wat te saai was voor je. Dan hou ik de emmer vast waarin jij alle narigheid uitkotst. Dan zet ik de warme douche aan. 

Jullie hoeven je eigen slingers niet op te hangen, welke slinger dan ook, maar maak er zelf wel een verdomd leuk feestje van, dan laat ik ze lekker hangen.

Walvisgezang

“Wil je mijn bultrug gaan halen?” Hij ligt in bad, zijn vader is bij hem. Volgens hem ligt de bultrug boven. Heel even schiet het beeld van een enorm zoogdier, de Megaptera novaeangliae, dat onmogelijk in zijn kamer past, door mijn hoofd.

Een plaatje van een bultrug duikt op in mijn gedachten met daaronder een stippellijn en de afmeting van het enorme dier eronder. Daarnaast een blauwdruk van ons huis met de afmetingen van zijn slaapkamer in dikke zwarte cijfers. Dat past nooit. Ik zie zijn staartvin al door het Velux dakraam steken en zijn zijvinnen door het zijraam en zijn kamerdeur. De dakpannen moeten haast wel in een bolling op het dak liggen, want zijn hele lijf vult de kamer en lijkt door de voegen tussen de bakstenen uit te barsten. Zijn grote baleinen zuigen het stof op uit de kledingkast als was het plankton of krill en zijn prachtige walvisgezang vult de hele bovenverdieping. Zachtjes deint zijn gigantische kop heen en weer en af en toe blaast hij een fontein onzichtbaar water naar buiten door zijn spuitgat, of spiraculum zoals het Latijns alles zoveel wetenschappelijker maakt. Zouden we een schoorsteen hebben dan zou de fontein daaruit spuiten en de hele straat beregenen. Het water druppelt uit de strengen nat haar op mijn hoofd die toch droog zijn. Een haast surrealistisch tafereel waar Salvador Dalì jaloers op zou zijn, enkel en alleen in mijn hoofd.

“Weet je het zeker?” vraag ik voordat ik een nutteloze trip naar boven maak, naar een ruimte gevuld met walvis. Ik vraag me af hoe een bultrug aanvoelt en zie voor me hoe ik de trap oploop en walvisblubber tegemoet kom. Is zijn huid zacht? Of juist ruw door alle zeepokken die hij heeft meegenomen op zijn jarenlange reizen door de oceanen van de wereld. Voelt het koud en nat? Of juist warm? Zakt mijn hand weg in die dikke vetlaag die zijn lichaam warm moet houden als hij op doorreis is door de koude wateren van de antarctische gebieden.

Boven vind ik zijn mini-versie van de bultrug, die met gemak in mijn hand past, precies waar hij zei dat ie zou liggen. Deze voelt koud en hard aan met zijn lijf van plastic. Deze blijft ook met gemak drijven waar zijn rolmodel meters diep kan duiken om alle kleine visjes uit het water te filteren.

Ik hou heel veel van hem hoor, maar meestal is hij wel een verstrooide professor die de sokken die voor hem op de grond liggen nog niet eens weet te vinden. Als ik hem een uur later naar boven stuur om het pennenblik te gaan halen wat op clandestiene wijze in zijn kamer is beland, duurt het een kwartier en twee keer teruggaan om die te vinden. Hij lag naast de bultrug waarvan hij wel de exacte locatie wist.

Nee, dan kun je beter mijn dochter hebben. Die weet precies waar alles ligt, ook al heeft ze het al drie weken niet in haar zicht gehad. Die weet haar sokken nog wel onderin een kast te vinden, weggestopt onder een stapeltje te klein geworden kleren die al een half jaar niet meer passen.

Dagelijks drijft hij ons haast tot wanhoop terwijl we staan te wachten tot hij heeft gevonden wat hij blijkbaar niet wil vinden. Want wat hij wel wil vinden, vindt kennelijk met het grootste gemak een plek in zijn geheugen. Wat nou verstrooide professor? Hoe zou het geheugen van de bultrug zijn? Raakt die haar kalf misschien stiekem regelmatig kwijt, maar vindt dat kalf haar met gemak terug omdat zij de voedselbron is met haar moedermelk? Diezelfde bultrug weet ook perfect te onthouden waar ze naartoe moeten zwemmen om voedsel te vinden of te paren. Maar die hoeft zich ook geen zorgen te maken over onbenullige sokken.

Je onthoudt wat belangrijk is voor jou, dat is wat ze altijd zeggen. En ja, sokken zijn evolutionair gezien niet heel erg belangrijk. Een plastic speelgoedwalvis ook niet. Maar voor een kind natuurlijk wel! Voor een kind is spelen van levensbelang, de manier om vaardigheden te leren die je helpen te overleven in je latere leven. Spelen moet! Spelen met poppen of auto’s, spelen met vriendjes, spelen met verschillende rollen zoals vader en moedertje spelen, spelen met letters en cijfers, spelen met stokken, water, stenen en zand, spelletjes spelen, spelen met muziek, spelen met blokken of lego, spelen met……. 

Toen mijn zoon niet meer speelde, begon ik me zorgen te maken. Ik dacht ook gelijk aan het spelen wat ik niet heb gedaan. Ook daar maak ik me zorgen over. Heb ik dingen niet geleerd omdat ik niet speelde? Is er iets mis met mij omdat ik niet speelde. Wat was de reden dat ik niet speelde? Of heb ik juist heel veel gespeeld, alleen niet op de manier zoals anderen spelen. Ik speelde niet met poppen of auto’s, ik speelde niet met Lego en ook niet veel met vriendinnetjes. Ik speelde wel hele fantasieën uit in mijn hoofd terwijl ik naar muziek luisterde.

En nog! Dit verhaal typ ik terwijl ik naar Back in the water van Heav’n luister. Ineens een erg toepasselijk lied voor deze tekst. Dit verhaal is echt gebeurd hoor, van de kleine speelgoedwalvis tot het totaal niet spelen, maak je geen zorgen. Ik pen geen onwaarheden neer. Op de echte walvis na dan, dat is echt een figment of my imagination. Die lag niet echt levensgroot boven uit te drogen in de slaapkamer van mijn zoon, maar wel in mijn hoofd. En de speelgoedwalvis lag geheel tegen mijn verwachtingen in ook echt boven. Ik speel met gedachtes, ik speel met woorden, ik speel met muziek. Ik speel nog steeds, iedere dag.

https://open.spotify.com/track/5Xz9WrpVFnC25ieJd9hV89?si=uO-Dj6sTRNSAaiJSRtt0Og