Wiebeltand

“Ja, hij zit een beetje los”

Ik duw hem zachtjes heen en weer en moeiteloos wiebelt hij mee. Tussen mijn grote vingers past het minitandje nauwelijks. 

Mijn zoon kan zijn geluk niet op. Hij heeft zijn eerste losse tand. De wiebeltand waar hij al ruim een jaar op wacht. Al zijn klasgenoten zijn namelijk allang aan het wisselen geslagen en sommige bezitten al een oversized gebit. Van die joekels van tanden die een te kleine ruimte opvullen. De rest loopt rond met het welbekende fietsenrek. Een mengelmoes van willekeurig geplaatste hiaten tussen loshangende tanden en een enkele grote brede strepen wit. Hij heeft stoere verhalen gehoord over vaders die met touwtjes en deuren het proces proberen te versnellen en veelbelovende anekdotes over bergen geld onder kussens die op mysterieuze wijze midden in de nacht onder kussens worden gelegd door een magische tandenfee terwijl de begunstigde uit alle macht probeerde het gevecht te winnen van de slaap om zo een glimp van deze welbekende vreemdeling op te vangen. 

Ik had hem toen al gezegd dat hij best nog even geduld moest hebben. Hij is veel jonger dan zijn klasgenoten en wisselen begint doorgaans zo rond de 7 jaar. Sommige wat eerder. 

Maar mijn zoon is een magneet voor voorsprong. Hij is groter dan zijn leeftijdsgenoten, loopt cognitief ver voor en gaat nu dus ook vroeg wisselen met zijn 5 jaar oud. 

“Doet wisselen ook pijn, mama?” Zijn blauwe ogen kijken me aan, wachtend op een antwoord. Dit moment is cruciaal en als ik zenuwachtig was aangelegd liep het zweet nu in straaltjes over mijn rug. 

Dit kan zich op twee manieren tegen mij keren. Of ik zeg hem dat het pijn kan gaan doen, dat hij een beetje bloed kan verwachten en een tand die zich als een malle probeert vast te klampen aan, wat wij allemaal al weten, een laatste strohalm  is terwijl het voor ons eindeloos lijkt te duren. Waar ik normaal zou roepen “geef niet op”, schreeuw ik dan uitzinnig tegen een dove wortelloze tand “gooi alsjeblieft de handdoek in de ring, ik smeek het je!” 

Ongetwijfeld resulteert dit in een wekenlang voltrekkend drama dat ik vanaf nu maar de werktitel ‘de tandenwissel’ geef. Bij ieder pijntje werpt hij zich hierbij jammerend op de bank, smoothies zijn niet aan te slepen omdat eten onmogelijk lijkt met losse tanden en in paniek rent hij door het huis als hij merkt dat hij bloedt in zijn mond. En dan heb ik het alleen nog maar over de voorpret die we met z’n allen ondergaan. 

Of ik zeg nu niets, wat ogenschijnlijk de makkelijkste en beste optie lijkt. Weinige weten dat mijn zoon zich nogal kan vastbijten in iets dat gezegd wordt. Hij kan met gemak jarenlang boos blijven als blijkt dat tanden wisselen pijn blijkt te doen en nog erger, dat je ook wel eens een beetje kan gaan bloeden. Als hij ver in de twintig is, kan hij zich het moment nog levendig voor de geest halen toen hij merkte dat het pijn deed en ik toch duidelijk had gezegd dat je er niets van zou merken. Steeds haalt hij dan juist dat moment naar boven als ik hem in toekomstige gebeurtenissen probeer gerust te stellen. “Nee jongen, het valt vast wel mee. Een dokter begint niet meteen te snijden” of “ Echt, je hebt lang genoeg geblokt, die toets haal je wel”. De woorden die hij dan gebruikt echoën nu al door mijn hoofd. “Dat zei je ook toen ik mijn tanden ging wisselen. Weet jij nog wat voor een drama dat toen was! Maandenlang leed ik verschrikkelijke pijnen, moest ik vloeibaar eten omdat de tanden bungelden in mijn mond en moest ik haast een bloedtransfusie hebben omdat ik al zoveel verloren was. Slapjes kwam ik toen wekenlang niet van de bank. Toen al kon je slecht situaties inschalen, dat zal nu niet anders zijn!” Boos beent hij dan weg met zijn studieboek onder zijn arm of Googled nog maar een keer de procedure die een arts doorgaans doorloopt bij eender welk lichamelijk probleem. 

Nee, dan maar liever nu een paar angstige weken waarin hij de meest vreselijke nachtmerriescenario’s verzint. Eerlijkheid duurt het langst. 

Jezelf in een doosje doen

Ik word er helemaal knettergek van! Ik struikel over stapels boeken die her en der verspreid onze vloer versieren of verdekt opgesteld staan op de vreemdste plekken. Ik glij uit over een vloerkleed wat de binnenhuisarchitect niet voor ons huis bedacht had. En tot overmaat van ramp ben ik om de haverklap stoelen kwijt. Dan heb ik nog niet het gemis van de bank meegerekend waar nu bijna volcontinue een kleed de zitplekken afdekt. Ik moet er maar onder kruipen zegt hij ferm als ik het onderwerp aansnijdt, want het is er heel gezellig.
Daar twijfel ik dan weer geen minuut aan, afgaande op het gegiechel wat er regelmatig onder vandaan ontsnapt. Ik ben allang blij dat hij nog niet bedacht heeft dat het kleed wat nu dus vaak op de vloer belandt ook over de tafel kan om zo zijn langgekoesterde wens van een eigen woning in vervulling te laten gaan. 

Je raadt het misschien al wel, maar wij hebben een huttenbouwer in ons midden. Een inventieve huttenbouwer. Een huttenbouwer die overal een hut in ziet. 

Dus toen, op een avond vlak voor kerst, de deur naar de hal hard open zwaaide en tegen de boekenplank aan botste, begon er al wat te dagen. Door de deuropening kwam een grote zwarte doos binnen gewandeld. De doos paste er maar net door. Op het zwart stonden in zilveren zwierige letters kerstwensen in alle talen gedrukt. Merry Christmas, Joyeux Noël, Frohe Weihnachten en Feliz Navidad. Dit was overduidelijk het kerstpakket. 

Het leek er even op dat het kerstpakket zich te goed had gedaan aan mijn man, die ongetwijfeld de brenger van dit pakket was. Zijn benen staken eronder uit maar van zijn lijf was geen spoor. Alsof dit mijn kerstpakket was en dat mijn man de kerstverrassing bleek. 

Maar deze gigantische doos die nu de halve salontafel bedekte, was niet voor mij en het was indirect ook niet het kerstpakket voor mijn man die nu met een grote glimlach op zijn gezicht en een zucht de doos op de tafel had gedumpt. 

Er begon steeds meer te dagen toen ik een mes in het plakband stak dat de doos dicht hield. Terwijl het mes langs de randen af de tape doorsneed was het me allemaal nog vaag, net buiten bereik. Maar toen ik de flappen opzij sloeg en de inhoud zich prijs gaf werd het duidelijk. Dit pakket zou niet zozeer onze donkere kerstdagen verlichten maar die van onze huttenbouwende zoon. 

Er zat namelijk een heerlijk zacht dekentje in en een touw met lampjes erin verweven. De grote zak marshmallows maakte het geheel helemaal compleet. Ik zag hem in gedachten al gewikkeld in zijn dekentje zitten. Zijn handen net ver genoeg onder de deken uit om een graai in de zak te doen om marshmallows te vangen maar niet zover dat hij het koud zou krijgen. Hij zou niet alleen een flonkering in zijn ogen krijgen van het dekentje, de marshmallows en het lichtsnoer. Nee, de doos waar al die spullen in gebracht waren, dat was de ultieme prijs. 

In allerijl keek ik de kamer rond. Het zweet brak me uit terwijl ik alle krochten van mijn hersens afspeurde naar een verstopplek of een manier om mij van dit juweel te ontdoen. 

Er was geen verstoppen aan. Deze doos was onmogelijk in een kast te verstoppen en zelfs al zou ik de puf hebben om mezelf aan het helse karwei te zetten om de doos kapot te snijden, dan zou dat kleine briljante breintje van hem juist deze puzzel wel weten op te lossen als hij hem uit de, inmiddels overvolle papier container, die rond deze tijd van het jaar gebukt gaat onder een overvloed aan sinterklaascadeaupapier, zag steken. 

Mijn huttenbouwer zou zo’n mooie grote doos wel kunnen gebruiken als kant en klaar instant tent. Een soort halffabrikaat waar alleen nog een dekentje overheen hoeft en een lichtje erin. En laten die elementen nu juist handig bijgeleverd zijn ìn de doos zelf, als een soort vooropgesteld duivels plan van de werkgever van mijn man. 

Natuurlijk stonden ze er bij mijn man op het werk niet bij stil dat ik nu van mijn levensdagen niet meer van deze gigantische doos af kom die mijn huiskamer vanaf vandaag gaat vullen. Waar ik te pas en te onpas over ga struikelen omdat ie dan weer in die hoek staat of daar achter de bank is geschoven, zodat ik er met mijn snufferd wel in moet vallen als ik ‘s avonds, in onze schaars/gezellig verlichtte woonkamer de gordijnen dichtschuif. 

Natuurlijk wisten ze niet dat dit formaat perfect is om een vijfjarig lijf in te verbergen. Om hem triomfantelijk voor de tv te schuiven om er dan diep verzonken in te gaan zitten. Natuurlijk wisten ze niet dat hij snakt naar een ruimte helemaal voor hem alleen. Een heerlijk knus, donker plekje waar niemand meer bij past. Waar je de wereld even helemaal kan buitensluiten terwijl je toch veilig midden in de huiskamer bent. Daar kan geen fijne slaapkamer tegenop. 

Hier, in de doos die afgedekt is met een zacht warm dekentje dat geen licht binnenlaat, hoor je toch nog de stem van je moeder. Je hoort het leven aan je voorbij gaan terwijl je er toch bij bent. Misschien voelt het een beetje als een baarmoeder voor hem, zo weggekropen in een krappe kartonnen doos of verscholen onder een deken die een hoek van de kamer afdekt. 

Nee, ik was overgeleverd aan het lot en die zou er ongetwijfeld voor zorgen dat wij niet langer meer zeggenschap hebben over het dekentje, de lichtsnoer en de marshmallows. Die ervoor zou zorgen dat ik mijn zoon regelmatig kwijt ben, verstopt onder een dekentje of in een doos waar ik achteloos over struikel omdat ie achter de bank of de deur opgesteld staat. 

Een tent, een kartonnen doos of onder de tafel tussen de stoelen, het zal voor hem eenzelfde ervaring zijn. Hier kom jij niet, hier pas jij niet meer bij. Hier ben ik even helemaal alleen. Hier ben ik veilig. 

Ik ben altijd blij wanneer hij een uurtje in zijn tent heeft gebivakkeerd. Als een herboren vlinder komt hij altijd weer uit zijn zelfgefabriceerde cocon tevoorschijn, nog iets mooier dan daarvoor. 

Nature or nurture?

  • Nature: alle eigenschappen van het individu zijn bepaald door aanleg, bijvoorbeeld het genetisch materiaal.
  • Nurture: alle eigenschappen van het individu zijn bepaald door opvoeding, voornamelijk door de leefomgeving.

“Ja, ze kan ook maar slecht hulp aanvaarden” Ik hoor de uitspraak en trek mijn wenkbrauwen op. We zitten nota bene bij een psycholoog op mijn initiatief! Hoezo kan ik dan geen hulp aanvaarden? Hij kijkt gewoon tegen het feit aan dat ik weet dat ik meestal zelf eerder heb uitgevogeld wat de oplossing is dan degene waar ik hulp bij vraag. Toch wordt naast mij dit dodelijke oordeel geveld over mij. 

Tegenover mij zitten de twee deskundigen mee te knikken. Het hele gesprek ging over het feit dat mijn kinderen moeite hebben met fouten maken en ons aandeel daarin. Beter gezegd mijn aandeel, want ja, ik ben de ouder die thuis is en ik ben ook de ouder die een getest hoogbegaafd IQ heeft. Dat maakt dat dit alles op mijn conto komt. Mijn man is er niet op de momenten dat de meeste fouten hier begaan worden en hij is ook niet hoogbegaafd en juist die mensen hebben een ingewikkelde relatie met foutjes. Tenminste, dat is het vooroordeel. 

Ik stem toe in alle adviezen zonder er zelfs maar vragen bij te stellen of in mijn verdediging te schieten. 

Ik zal vast schuldig lijken doordat ik toestem en mijzelf niet verdedig. Ik verbaas me nog steeds, zelfs nu ik het verschil ken, over het gemis van diepgang. Want niemand vraagt mij waarom ik zonder pardon instem in het laten vastleggen van mijn doen en laten. 

Ik moet namelijk video’s maken van situaties waarin ik met mijn kinderen verzeild raak. Om te kijken wat ik verkeerd doe als zij fouten maken. Of wat er gebeurd als ik zelf een fout maak. 

Maar zo mag ik het niet stellen. Ik mag het niet verkeerd noemen. De deskundigen zijn het erover eens dat ik niets verkeerds doe. Nee, echt niet! Ik moet het alleen anders doen. Dat klinkt beter, denk ik. Dan klinkt het niet alsof ik fouten maak. 

Van mij mag je het gerust fout noemen hoor, wat ik doe. 

Natuurlijk hebben mijn kinderen moeite met het maken van foutjes. Het is gewoon stom om iets fout te doen, dat ga ik niet ontkennen. In tegendeel! Ik ben een voorstander van het uiten van je emoties. Dus als jij een foutje maken stom vindt dat mag jij dat gerust even ventileren. Daarna herstel je jouw fout, of je gumt hem uit en begint opnieuw. Want in mijn ogen draait het daar bij foutjes om. Je wilt iets leren, je begint eraan, maakt een fout, baalt daar even van, ziet wat je anders moet aanpakken en probeert vervolgens een beter resultaat te behalen bij een volgende poging. 

Je moet fouten ook juist stom vinden als je iets wil leren. Als je die fouten allemaal oké vindt, ga je ook niet echt streven naar een beter resultaat. Dan stopt je proces daar, bij die fout. Dan rij je met een gerust hart iedere dag drie paaltjes omver bij het parkeren van jouw auto of wikkel jij je maar wat graag in de geur van verbrandde aardappels iedere dag weer. 

Het probleem ligt hem, volgens mij, bij het ventileren van de emoties die je ervaart als je een fout maakt. Vooral bij van die hoogbegaafde gevalletjes zoals ikzelf en mijn kinderen. Ze zijn namelijk nogal intens, die hoogbegaafden. Hoe hoger het IQ, hoe intenser ze de wereld beleven. 

Nu ik je dit verteld heb, zal het je niet verbazen dat dan ook de beleving van een fout maken intenser is. 

Als ik een fout maak, dan baal ik even. Het is voor mij niet zo bijzonder. Iedereen baalt van zijn fouten. Maar voor mijn niet hoogbegaafde man ziet mijn reactie daar op er anders uit. Die concludeert aan de hand van mijn reactie, dat mijn wereld volledig instort. Dat is niet zo. 

Mijn zoon is vele malen slimmer dan mij en als hij een foutje maakt dan ligt hij onder de tafel te huilen van verdriet. Hij beleeft dat foutje nog intenser dan ik. Maar ik snap hem wel. Ik laat het ook toe. En tot zijn tweede levensjaar werkte dit perfect. Na deze uitbarsting raapte hij de moed weer bij elkaar en ging verder. Hij maakte net zolang foutjes totdat hij de vaardigheid onder de knie had. 

Na zijn tweede levensjaar is zijn wereld veranderd. Niet langer was het oké om onder de tafel te liggen huilen als je een foutje maakte. De juffen die hij tegen is gekomen trokken uit de reactie de conclusie dat wat hij probeerde te leren veel en veel te moeilijk was en lieten hem het niet meer doen. Hij hoefde nog niet te schrijven, te lezen of noem maar op. Helemaal niet als het zoveel met zich meebracht. Ze werden bang van zijn reactie, van zijn emoties. En hij heeft dat opgepikt. Hij heeft wel degelijk wat geleerd op school, namelijk dat als je zoveel emotie ervaart bij iets dat je het dan maar niet meer moet doen. Dan is het te zwaar, te moeilijk. 

En tegen die les kijken we nu nog aan. We kijken naar iemand die bang is voor zijn emotie. Puur omdat de meeste mensen niet zo’n intense beleving ervaren. 

Ik ga met heel veel vertrouwen alles filmen. Ik film ieder foutje dat op ons pad komt. Ze mogen alles zien. 

Ik ben namelijk niet zo bang voor foutjes. En ook niet voor mijn emoties. Ik ben ervan overtuigd dat ze zien dat ik een hele normale reactie heb op het maken van foutjes, ook voor een hoogbegaafde. En als dat niet zo is, mogen zij mij helpen dat normaler te krijgen. 

Daarna laat ik ze een filmpje zien van een drie maanden oude baby die hevig huilend van frustratie in de box ligt omdat het omrollen nog niet wil lukken. Dit is geen nurture, maar nature. Dit ís zijn karakter. Het is zijn karakter om verschrikkelijk boos te worden om zijn foutjes. Zolang hij daarna de draad maar weer oppakt, vind ik het verder heel gezond. 

Ze hebben gelijk hoor, die deskundigen. Het feit dat mijn kinderen hevig reageren op het maken van foutjes is helemaal mijn schuld. Dat ontken ik niet. Maar ze hadden wel een vraag ter verdieping mogen stellen, namelijk, waarom stem ik zonder morren in op het vastleggen van mijn fouten als ik verondersteld wordt deze heel erg eng te vinden om te maken? Want dan had ik kunnen antwoordden: dit zijn mijn genen! En die voedt ik graag op in de juiste context. En dat gaat een stuk makkelijker nu zijn omgeving buiten huis meer is aangepast op hem. 

Geef mij de tijd en ik leer ze dat ze niet bang hoeven te zijn van hun emoties en dan nemen die emoties na verloop van tijd af. Gewoon, omdat die emoties dan niet meer nodig zijn. 

Prijzenkast

Hij is goudkleurig. En glanzend! Precies zoals een medaille hoort te zijn. Trots hangt hij om zijn hals te bungelen. De kers op zijn taart. De beloning voor zijn inspanningen. En het zijn me nogal wat inspanningen geweest voor zo’n jong mannetje. 

Hij kon amper boven de hoogste stukken uit kijken die op het bord stonden. Het leek of ze hoog boven hem uit torenden. In werkelijkheid was dat niet zo. Dat was enkel mijn beleving. Hij was niet eens de kleinste die meedeed, wel de jongste. Verreweg de jongste. Hij is altijd de jongste, in de klas, zelfs op de hele school, dus op dit schaaktoernooi ook. 

Hij had netjes zijn naam opgegeven bij de wedstrijdleiding en het geld betaald wat bij de inschrijving hoort. Nu zat hij met zijn wiebelkont ongeduldig tegenover zijn tegenstander te wachten tot hij mocht beginnen. Zijn beentjes bungelden ritmisch heen en weer op de te hoge stoel. 

Ik steek mijn wijsvinger overdwars voor mijn mond om hem duidelijk te maken dat er niet gepraat mag worden tijdens de partijen, maar hij weet wel beter en kijkt mijn kant niet op. 

“Help hem maar gerust, ik ben allang blij dat ie meedoet” zegt ze fluisterend tegen mij in het voorbijgaan. Het is de dame die dit toernooi organiseert. 

Een beetje verbouwereerd kijk ik haar na. Hoe moet ik deze uitspraak interpreteren? Weet zij iets waar ik niet van op de hoogte ben? Loop ik hier met het nieuwe schaaktalent van deze eeuw door de school? Gaat hij straks, als een soort mini schaakgod in een of ander solo optreden, alle tafels met speelborden af en legt daar een voor een de koninginnen van zijn tegenstanders neer terwijl hij ‘schaakmat’ roept, onder luid gejuich van de verliezers, gewoon omdat het zo geweldig is om van zo’n talent te mogen verliezen. Is hij de nieuwe Bobby Fischer of Anatoly Karpov en is iedereen mij dat vergeten te vertellen? Vindt zij het zo’n eer dat deze kleine blonde jongen dit toernooi bezoekt? Loopt hij straks met een grote trofee te zeulen als we naar huis gaan?

Twee seconden na het startsein word mij duidelijk dat dat niet is waar ze op doelde. Binnen één lullige zet is hij al verslagen. Blijkbaar is het een handig schaaktrucje waar hij in is getrapt en is hij dus niet de gereïncarneerde ziel van een of andere schaaklegende. 

Maar waarom dan die opmerking? Ineens valt het hulpgedeelte van haar uitspraak op zijn plek. 

Had ze het al opgegeven met hem tijdens de schaaklessen die ze op school geeft en is ze verbaasd om hem hier nu te zien? Denkt ze nu: help die jongen alsjeblieft want daar zit totaal geen talent in. 

Het is niet echt een uitspraak die een kind het beste uit zichzelf laat halen. Ik ben zelf ook niet zo gebrand op de winst, maar als je dan toch meedoet, gun je tegenstander dan het beste van jezelf. Ook als je weet dat je niet kunt winnen. Laat dat dan de boodschap zijn. ‘Wat fijn dat je meedoet, haal je beste spel uit de kast’ of iets in die trant.  

Nee, haar uitspraak klinkt meer alsof hij opvulling is in dit toernooi. Voer voor de echte schaakkampioenen die hier rondlopen. Haar verwachtingen zijn niet erg hoog gespannen en dat boezemt niet erg veel vertrouwen in. Die verdomde verwachtingen van een ander ook altijd! Zijn ze te hoog, dan kun je onder de druk bezwijken. Zijn ze te laag, dan ben je niet geneigd om iets neer te zetten. En bij mijn zoon zijn ze meestal te laag.

Je kunt er niet omheen, je hebt er de hele dag mee te maken. Het loslaten van de verwachting van een ander is de eerste stap op weg van droom naar werkelijkheid. En toch kan de verwachting van een ander je ook helpen. De verwachting van zijn juf op deze nieuwe school ligt vele malen hoger dan alle voorgaande juffen en nu bloeit hij pas op. Een hoge verwachting kan een soort vertrouwen uitspreken daar waar een lage verwachting eerder wantrouwen wekt. 

De lage verwachting van deze schaakjuf zou mij in ieder geval niet laten streven naar de top, want ja, ze is allang blij dat je er bij bent, zeg maar, dus waarom zou je nog moeite doen? Het is alsof je dan meedoet voor spek en bonen. 

En dat helpen zit er ook niet in vandaag. Ik zou ook niet door mijn moeder geholpen willen worden wanneer toch herhaaldelijk is gezegd dat ouders niet voorbij de lijn mogen komen, in de buurt van de tafels. Helemaal niet als ik al de jongste was van het hele stel. Dan wil jij je laten gelden, lijkt mij. Dan wil je de rest laten zien wat je waard bent, dat je hier hoort, ondanks je leeftijd, en op eigen kracht. 

Ik kijk zijn kant op maar hij lijkt haar denigrerende opmerking die ongetwijfeld goed bedoeld is, gelukkig niet te hebben gehoord. Na zijn eerdere verlies, gaat het hem nu beter af. De tweede partij eindigt in remise. En tijdens de derde partij gaat hij zo op in het spel dat hij vergeet op de speelklok te drukken. Alle speeltijd wordt benut maar uiteindelijk moet hij deze partij afgeven aan de tegenstander. 

Ik steek geen vinger uit om hem te helpen, of zij dat nu wil of niet. Niet omdat ik hem graag zie spartelen, maar omdat ik verwacht dat hij dit kan zonder mijn inmenging.

En hij kan dit! Misschien omdat mijn verwachtingen hoger liggen dan die van de schaakjuf. Of omdat hij de kunst al machtig is om verwachtingen van een ander los te laten en te varen op zijn eigen kompas vol verwachtingen. Hij heeft zich kranig verweerd, hij heeft zijn mannetje gestaan. Hij heeft niets gewonnen, behalve deze ervaring. En die is een medaille waard. 

Oase

De warme waterdruppels dalen neer op mij. Ze wassen de nacht uit mijn ogen en vullen de ruimte met stoom. Dit is het heerlijkste moment van mijn dag. Buiten is het nog donker en het hele huis is door een diepe rust omhult. Dit is het moment van de dag waarop mijn koffie niet koud staat te worden omdat er een glas water om is gevallen die nu de afstandsbediening kortsluiting dreigt te geven of schoenen die nù gevonden moeten worden èn alleen door mij want anders komt iedereen te laat voor zwemles. Dit is het moment van de dag waarop mijn gedachtestroom niet onderbroken wordt door brullende dinos, vliegende draken of een spervuur aan vragen. Dit is het moment van de dag waarop niemand zich druk maakt over wat ik doe. Dit is het moment van de dag waarop ik even van een warme douche kan genieten voordat er een wervelwind door mijn oase van rust trekt en alle stof doet opwaaien. 

Ik haal mijn handen door mijn haar en voel een plotse temperatuurdaling die zich meester maakt van de ruimte. Zelfs met mijn ogen dicht, zie ik hoe de stoom van het warme water ontsnapt naar de koelere ruimte aan de andere kant van de badkamerdeur. Het vacuüm van mijn oase is verbroken. 

In een waan van schijnveiligheid doe ik nooit de badkamerdeur op slot. Theoretisch gezien zou er nu een indringer mijn huis binnen kunnen zijn geslopen, mijn hele gezin hebben uitgemoord en nu zijn zinnen op mij hebben gezet. Het is misschien een mooie setting voor een Hollywoodfilm maar voor nu maak ik me niet al te veel zorgen. Ik ben geen doemdenker. 

Dat ik de voetstappen al op de trap hoorde, helpt daaraan mee. Ik zou nu een mooie zin op willen schrijven over het lichte getrippel op de trap van kleine lichtvoetige kindervoetjes die stilletjes de trap af sluipen, voorzichtig, tree voor tree. Maar mijn zoon kun je beter omschrijven als een olifant op speed die de trap af komt denderen. Daar is niets lichtvoetigs aan. Hoe zo’n klein mannetje zoveel kabaal kan maken op een trap is ons allemaal nog steeds een raadsel. 

‘Mama’, hoor ik achter mij. Ik draai me om met mijn ogen nog dicht. Ik wrijf het water van mijn gezicht en uit mijn ogen. Zodra ik ze open doe, word ik verblind door een klein lichtbundeltje dat recht in mijn ogen schijnt. Het beweegt zenuwachtig heen en weer. De dinoprojectorzaklamp van mijn zoon. 

Sinds kort is het ding weer helemaal hot. Overal waar hij gaat, schijnt hij zijn lichtje weer. Nu schijnt hij zijn licht op de witte muur van de douche. ‘Hoe heet deze dino ook alweer?’ Hij wappert de zaklamp druk heen en weer en kijkt mij vragend aan. “Dat weet ik niet, ik zie niet welke je bedoelt” zeg ik terwijl ik naar het wit van de muur staar. Hij wappert nog wat drukker met de zaklamp heen en weer, alsof ik het dan wel beter zie, en kijkt me geërgerd aan. “Die met die flippers, maar niet de plesiosaurus” benadrukt hij, alsof dat moet ophelderen wat hij precies bedoelt.  “Als je het licht uitdoet van de badkamer, zie ik het licht van jouw zaklamp misschien wel, want nu valt het weg tegen het wit van de muur” en op het moment dat die woorden mijn mond uitrollen weet ik dat ik de rest van mijn douchesessie in het donker moet uitvoeren, op de tast zoekend naar de shampoo in de hoop dat het dat wel is en moet ik me zorgen maken dat ik geen scheerschuim op mijn tandenborstel smeer. 

Het licht gaat uit en er ontwaart een monsterlijke dino op de muur in een klein blauw vlak. Het beest springt uit het water en hapt gevaarlijk naar de dino die over het wateroppervlak scheert, waarbij een flinke rij scherpe tanden worden ontbloot. De dino’s vissen naar een maaltijd zoals mijn zoon vist naar een antwoord. Hij weet best hoe deze dino heet maar durft het niet met 100% zekerheid te zeggen. Hij wil zijn vader niet met foutieve informatie belasten. Hij heeft nog niet door dat papa gezegend is met het geheugen van een eendagsvlieg als het informatie betreft die hij niet nodig heeft. De informatie die mijn zoon steeds weer in zijn geheugen probeert te proppen, sterft daar net zo snel uit als de dino’s ooit deden. Morgen is hij het toch weer kwijt en dus kun je zonder schuldgevoel een fictieve naam geven aan deze dino. 

“Een mosasaurus” vertel ik hem naar waarheid omdat ik het ook niet over mijn hart kan verkrijgen om het andere deel van ons opvoedduo te vullen met fictieve dino-namen, veel te bang dat hij het straks ineens wel onthoudt. Aan liegen doe ik niet.  

Mijn zoon sprint de badkamer uit, tevreden over het antwoord. De wervelwind vervolgt zijn spoor naar de ruimte ernaast. De deur slaat dicht maar gaat ook weer net zo snel open. Meteen daarna klinkt het licht weer aan. Het valt me niet tegen. Hij laat me verbaasd achter. Mijn verstrooide professortje lijkt alles weer een beetje op een rijtje te krijgen. Deze school doet hem goed. 

Mij ook. Het doet mij goed om te zien dat we een goede keus hebben gemaakt en alles op alles hebben gezet om hem hier te krijgen toen bleek waarom de school in ons dorp hem geen onderwijs kon geven. 

Ik sop mijn haar in. Met mijn ogen dicht hoor ik hem aan de andere kant van de muur tegen zijn vader vertellen over de dino die hier rondzwom toen het hier nog een oceaan was. Ik spoel het sop weer uit mijn weelderige blonde lokken maar wanneer ik mijn ogen opendoe blijft het donker. Naast mij doemt een klein groen plaatje op op de muur en achter mij hoor ik de stem van mijn zoon. “En deze? Hoe heet deze? Niet de Brachiosaurus, maar die andere met een lange nek”. Hij houdt het lampje dan weer dichterbij de muur, dan weer verder ervan af. Het plaatje wordt steeds weer groter en waziger of kleiner en scherper. 

Gelukkig heb ik voor het antwoord geen plaatje nodig. “Ik zal je een geheugensteuntje geven, want volgens mij weet je het zelf ook wel” zeg ik, niet van plan om alles prijs te geven. “Het begint met een d”

Hij sprint weg terwijl hij naar zijn vader roept. “Diplodocus papa, zo heet deze en hij was groter dan de Brachiosaurus!” Zijn stem wordt steeds zachter wanneer hij zich naar de aangrenzende ruimte begeeft en laat mij nu wel in het donker achter. Vol vertrouwen wacht ik geduldig af tot hij terugkomt om weer licht te brengen in mijn duisternis. Maar dat gebeurt niet. Ik roep zijn naam maar ik krijg niets door zijn betoog in de andere kamer heen. 

Met een zucht dooft mijn stem uit. Op de tast beginnen mijn handen in het duister te zoeken. Ik moet mijn tanden nog poetsen…

Drakenbloed

‘Ik heb helemaal niets meer om mee te spelen, mama! Echt helemaal niets!’ Mijn zoon spreekt zich uit over de erbarmelijke staat van zijn speelgoedcollectie. Hij zucht er nog wat bij om zijn statement kracht bij te zetten en staart naar zijn nog lege vel papier dat zijn verlanglijst moet voorstellen.  

Ik trek mijn wenkbrauwen omhoog en kijk verbaasd de huiskamer rond. Onze rustieke tegelvloer is vervangen door een kleurrijk tapijt dat is opgebouwd uit de bonte verzameling bouwsteentjes, puzzelstukjes, kleurpotloden, bouwplankjes, dinosauriërs, speelgoeddieren, knuffels, auto’s en poppen die mijn kinderen rijk zijn. 

We hebben het nu dus niet over een tekort aan speelgoed waardoor de classificatie erbarmelijk is uitgegeven. Hier helpen geen magische sloffen meer waaraan de Legoblokjes blijven plakken zonder de snijdende pijn die er door je voetzolen trekt wanneer de bouwblokjes jouw pad doorkruisen. Als je niet op een legoblokje staat, dan priemt er wel een puntige hoorn van een dino in je hak, verlies je de balans omdat je volgende minder perfect uitgekiende stap landt op een poppenhoofd, glij je uit over het dekentje van de nu gehavende nepbaby die een schedelbasisfractuur heeft opgelopen of blijft er hardnekkig een puzzelstuk onder je voet plakken die zelfs na herhaaldelijk schudden en schoppen geen afscheid van jouw ledemaat wil nemen. Wil ik mijn huiskamer oversteken om in de schijnveiligheid van de keuken te komen, waar het haast net zo’n oorlogsgebied is, dan blijkt ineens hoe lenig en acrobatisch ik in werkelijkheid ben. Het lukt mij al jaren om zonder al te veel verwondingen, kleerscheuren of botbreuken door ons huis heen te manoeuvreren. Er prijkt geen flikflak-oorkonde aan mijn muur dus indrukwekkend vind ik mijn vervoersoverlevingstrategieen inmiddels wel. Mijn beste overlevingsmechanisme is toch wel de schaatstactiek, waarbij ik als een soort ongetrainde, niet fitte Sven Kramer door het huis glij en alle tegemoetkomende speelgoedonderdelen aan de kant schuif zonder ze onder mijn loopvlak te laten eindigen. Zelf ben ik nogal fier op mijn ingenieuze verplaatsingsmethode. 

Nee, de uitspraak van mijn zoon kan niet over de hoeveelheid speelgoed gaan. Zelfs niet met zijn gevoel voor drama. 

Ook de staat van al dat speelgoed kan niet ten grondslag liggen aan deze uitspraak. Hier vindt je geen incomplete puzzels waar maar één stukje van mist, of wiebelende auto’s omdat de wielen op half elf hangen. Hier zijn geen uitgedroogde stiften zonder dop of kwasten met een klont opgedroogde plakkaatverf tussen de haren. Geen uitgeharde klei of ingedikte lijm. Geen kapotte legoblokjes, weer aan elkaar getapte bouwplankjes of missende stukken treinrails. Op een enkel ingedeukt poppenhoofd na, is overal zuinig mee omgesprongen. 

Maar ondanks dat ons huis soms net een ontplofte speelgoedwinkel lijkt waarbij alles op miraculeuze wijze de slopende handjes van mijn kinderen overleeft, kan ik hem geen ongelijk geven. Hij heeft niets meer om mee te spelen, helemaal niets meer. Tenminste, vanuit zijn optiek. Niet omdat het kapot is of omdat er niets voorhanden is maar omdat zijn interesse is veranderd. 

Hij bladert gedesillusioneerd door de speelgoedcatalogus en trekt de conclusie dat dat alles is wat ze verkopen. Ook daar staat het onderwerp van zijn nieuwe fascinatie niet in en hij laat de moed zakken. 

Maar de wereld is groter dan een speelgoedcatalogus. ‘Wat zoek je dan, dat je niet in dat boek kan vinden?’ vraag ik hem. Het is een overbodige vraag want ik weet het antwoord allang. Zijn wereld wordt niet langer door dino’s geregeerd. Draken hebben hun plaats ingenomen. Dat hebben ze heel stilletjes en geraffineerd gedaan. Op een dag bleek ik ernaast te zitten met al mijn antwoorden op zijn raadspelletje. Geen Tyrannosaurus, niet een triceratops maar een vuurspuwende draak was wat hij uitbeeldde. Ik zie, tot op de dag van vandaag nog maar weinig verschil tussen zijn impressies. Behalve dat hij nu af en toe blaast alsof hij een hese kat is die zich bedreigd voelt. Dan is hij aan het vuur spuwen blijkbaar. 

Een bezoekje aan de haast ouderwetse speelgoedwinkel heeft zijn probleem van een lege verlanglijst opgelost. Hij heeft er nu twee en beide staan bol van draken. Rode, gouden en zwarte draken. Kant en klare draken en draken die nog gebouwd moeten worden. Hij hoefde alleen maar te zoeken. 

En voor wie nog dieper in de materie duikt, vindt drakenspullen te kust en te keur. Drakenpakken, drakenencyclopedieën, drakenpuzzels en spelletjes met draken, er is meer dan genoeg. 

Hij zal tot december moeten wachten eer zijn collectie verrijkt is met draken. Tot die tijd moet hij graven in zijn creatieve brein. Ballonnen omtoveren in drakeneieren, nesten bouwen van zijn bed en theedoeken als vleugels.

Gendergemixt

Maar als hij die niet kan vinden, vindt je blauw dan ook mooi?’

‘Nee’

‘Of misschien rood?’

‘Nee, joze’

‘Ik denk dat ze niet in roze gemaakt worden hoor, schat. Heb geen andere kleur na roze, die je mooi vindt?’

‘Neehee, joze!’

Oké, duidelijk! Standvastig, tot op het bot. Dat is ze. Ik zou zelf ook geen genoegen nemen met iets wat ik niet wil. 

Ik heb haar de situatie geprobeerd uit te leggen, maar ze blijft bij haar standpunt. Snappen doet ze het best, maar volgens mij vat ze het meer op als discriminatie. Discriminatie op voorkeur voor kleur, want waarom worden ze in alle kleuren gemaakt behalve haar lievelingskleur roze?

‘Als je nu een jaartje wacht, dan kan Sinterklaas het misschien makkelijker vinden’. Ik stuur mijn pleidooi over een wat meer disputabele boeg die open staat voor discussie. Want wie weet hoe speelgoed er volgend jaar uit gaat zien nu er sprake is van genderneutraalheid onder ons speelgoed. Worden vrachtwagens dan roze? Wat in mijn ogen dan niet echt erg neutraal is, eerder gendergemixt. 

Of wordt roze en blauw dan juist gemeden als de pest? Wat mij dan meer neigt naar genderdiscriminatie. 

Mogen vrachtwagens dan ineens niet meer, of poppen? Of moeten jongens dan verplicht aan de poppen en meisjes aan de auto’s? Dat zou voor mijn dochter geen straf zijn, maar mijn zoon zou zijn hakken in het zand zetten. Niet dat hij niet met poppen wil spelen. Hij loopt regelmatig door het huis te rennen met de roze poppenwagen van zijn kleine zusje. Het dwingende achter de verplichting maakt dat hij zou weigeren. Uit principe zou hij dan zelfs zijn geliefde dino’s links laten liggen als hij zich geconfronteerd zou zien met een verplichting tot spelen met. 

Nee, gekheid natuurlijk, maar hoe ziet minister van Engelshoven dat genderneutraal speelgoed dan voor zich als het niet meer rolbevestigend mag zijn of als roze of blauw niet meer mogen? Ik neem aan dat als er een grote vraag was naar roze vrachtwagens, ik niet zou hoeven onderhandelen met mijn dochter over een eventuele andere kleur en er nu niet een geïmproviseerde mini spuiterij in de schuur zou zijn opgebouwd met een gedemonteerde autotransportvrachtwagen in de verschillende stadia van een kleurverandering. 

Resoluut gooit ze haar hoofd de andere kijkrichting op. Nee, ook een jaartje wachten krijg ik er niet doorheen en zo hoort het ook. 

Als je drie jaar oud bent, van alles met wielen en van roze houdt, dan moet alles gewoon in het roze. Dus ook de vrachtauto die je aan Sinterklaas vraagt. Want een driejarige kijkt niet naar gendergelijkheid of rolbevestiging. Die ziet een vrachtwagen op de snelweg rijden in haar favoriete kleur en wil die ook hebben. In haar favoriete kleur. 

Zij kijkt niet naar de jaarlijkse omzetcijfers op de verkoop van roze vrachtauto’s. En ook niet of ik dan plaatsvervangende schaamte zou voelen of niet als zij vol trots haar roze vrachtwagen aan iedereen laat zien. Ze kijkt niet naar andere meisjes die niets hebben met rijdende voertuigen. Of dat jongens niet van roze houden. Zij kijkt naar haar wensen. En boven aan dat lijstje staat: nou ja, je raadt het vast wel! 

En ze heeft een goed punt hoor. Waarom zijn er geen roze vrachtwagens te koop? Zijn er echt geen andere meisjes op de wereld die roze als lievelingskleur hebben en ook van vrachtwagens houden? Of houden ouders dit inderdaad massaal tegen om gezichtsverlies tegen te gaan? Moet er echt een wet komen die oproept tot genderneutraal speelgoed? 

Wat is er mis met een jongen die van blauw houdt en een meisje dat graag met popen speelt? Toch net zo min iets als meiden die van vrachtwagens houden of jongens die graag op balletles gaan? 

Ik schaar mezelf liever onder de noemer gendergemixt. Ik hou al sinds jaar en dag van blauw en wilde al van kleins af aan niets met bloementjesprints te maken hebben. En toch was ik ook een verstokt paardenmeisje. 

Mijn zoon kreeg een speelkeuken toen hij twee was en heeft puur per toeval een roze zwemtas. En mijn dochter houdt van auto’s en vrachtwagens. Samen met roze prinsessenjurken en eenhoorns. En af en toe loopt ze de huiskamer rond met haar roze poppenwagen waarin een Tyrannosaurus Rex vredig ligt te slapen. Gendergemixt, maar toch niet echt genderneutraal. 

Ik heb liever dat het dan maar optioneel gehouden moet worden, waarbij de desbetreffende vrachtwagen licht geschuurd en in de grondverf aangeleverd dient te worden met daarbij een link naar nog nader te bestellen verf in alle kleuren van de regenboog. Want nu is het een hele puzzel om zo’n speelgoedvrachtwagen vakkundig te demonteren, de blauwe verflaag te verwijderen en een manier te vinden waarop verf blijft zitten op een plastic ondergrond zonder dat hij afbladdert. Daar ben ik inmiddels wel achter. 

Ik heb er gelukkig wel doorheen gekregen dat het een miniatuur mag zijn, maar alleen omdat een lifesize formaat niet in ons huis past, dat ziet ze zelf ook wel in. 

Op de gevoelige plaat

Voor het eerst was dit een pijnlijk moment. En ik doe dit toch iedere dag. Een normale en alledaagse handeling die ineens heel beladen was geworden. 

Het was geen lichamelijke pijn of zo. Het was niet alsof ik met mijn handen door een doornstruik woelde toen ik mijn, met gel bedekte, handen door zijn haar haalde. Zijn haren waren zelfs heerlijk zacht omdat hij ze de avond ervoor nog had gewassen. Straks, als de gel hard was geworden, dan zouden de stekels weleens echt puntig kunnen zijn. 

Nee, dit was zielenpijn. Het had niets te maken met de handeling zelf, maar alles met de bedoeling achter de handeling. Nog nooit was dit namelijk om deze reden gebeurd. Ik heb nog nooit zijn haar netjes in de plooi gebracht voor de schoolfotograaf. Hij heeft nog nooit voor de schoolfotograaf voor de kast gestaan om zijn mooiste kleren uit te zoeken. Hij heeft nog nooit lang genoeg op school gezeten om op de schoolfoto’s te komen. 

De laatste en enige foto’s die buiten ons om zijn genomen waren die op de peuterspeelzaal. Het waren mooie foto’s. Maar alleen de portretfoto. Daar stond hij nog enigszins lachend op. De groepsfoto ligt ergens onder in een bewaardoos. Dat is een erg typerende foto en roept meer op dan ik wil voelen. Daarop staat hij een eindje van de groep af, er helemaal buiten. Een eenling, precies zoals hij zich voelde. Eenzaam temidden van de massa. 

Daarna kwamen de aanpassingen. Er kwamen schoolwissels. Er kwam hulp en hulp die niet hielp. Er kwamen oplossingen en oplossingen die de problemen verergerde. Er gebeurde veel, heel veel en allemaal niet foto-waardig. 

Na die eerste foto is er geen tweede meer gekomen. Niet op de peuterspeelzaal en niet op school. Waar een gemiddelde moeder nu 6 foto’s rijker is, misschien zelfs wel 7, heb ik er maar 1. Maar ik zal nooit evenveel schoolfoto’s verzamelen als mijn medemoeders. Wat dat betreft zal ik altijd achterlopen door een voorsprong. 

Maar vandaag maak ik een inhaalslag. Vandaag gaat hij voor het eerst sinds 3 jaar weer op de foto op school. 

Terwijl ik me eigenlijk bezig moet houden met het feit dat hij geen appelstroop op zijn blouse knoeit of tandpasta in zijn mondhoeken heeft zitten, wrijf ik mijn handen door zijn haar met maar één gedachte. Zal hij vandaag wel tussen de groep staan? Of houdt hij bewust ruimte tussen hem en de rest? Gaat hij achteraan staan in de hoop weg te kunnen duiken achter het kind voor hem? 

Iemand die hem niet kent denkt nu vast dat hij misschien er gewoon niet de jongen naar is om op de foto te willen. Maar ik ken hem wel en weet dat hier thuis de camera door hem niet geschuwd wordt. Zodra ik een foto van onze andere gezinsleden wil nemen, duikt zijn koppie erachter op om zich er zo ook tussen te wurmen. Om te laten zien dat hij er ook bij hoort. Zodra zijn zus iets doet wat ik wil vastleggen komt van hem de vraag: mag ik er ook bij op de foto? Dus nee, hij schuwt de camera niet. 

En vandaag? Is het vandaag belangrijk voor hem om erbij te willen horen of schuwt hij de camera? Dat is een antwoord waar ik reuze benieuwd naar ben. Is dit zijn plek, is dit zijn posse? Wil hij hierbij horen?

Het klinkt allemaal heel onnozel, onbenullig en futiel, maar eigenlijk is het de essentie van zijn problematiek. Als hij zich erbij vindt horen, dan pas zal hij zich laten zien om zich vervolgens gezien te voelen. Pas dan durft hij stappen te ondernemen om zich weer te gaan ontwikkelen. 

Ik lees de laatste dagen veel berichten van kinderen die ook niet op de juiste school zaten en nu op een nieuwe school beginnen. Ze komen vrolijk uit school en gaan er de volgende dag weer enthousiast naartoe want deze nieuwe school is beter voor hen dan de vorige. Maar bij ons gaat het anders. 

Hij gaat, en dat is al heel wat. Als ik hem stiekem door het raam heen in de klas zie zitten, doet hij leuk mee. En hij gaf zowaar schoorvoetend toe dat hij best wel naar school wilde maandag. Maar van enige ontwikkeling zie ik nog niets. Ik zie alleen nog maar een inhaalslag. Een inhaalslag om terug te krijgen wat hij kwijt is geraakt, als hij ooit alles terug krijgt wat hij is verloren. Hij vindt de boekenwurm weer in zichzelf en vindt het sociale dier in hem terug. De beschadiging vindt hij ook terug en wordt daardoor steeds zichtbaarder. Vanuit mijn ervaring met hem, zal ik nooit iemand zomaar adviseren om van school te wisselen. Wat voor heel veel kinderen werkt, werkt niet voor iedereen. Je kunt mensen nu eenmaal niet over één kam scheren. 

Het oordeel van de professionals die hem nu bijstaan werd voorzichtig gebracht: ‘hij heeft veel meegemaakt’ alsof deze waarheid nog meer schade brengt nu hij uitgesproken wordt. Maar als ik zo mijn handen door zijn haar haal, denk ik ‘wij ook’. 

Rotsvast

De ruimte om mij heen draaide hard rond. Wat een draaikolk leek kon me elk moment mee naar beneden sleuren. Het gekke was alleen, dat de grond nooit boven leek te komen en het plafond nooit onder mijn voeten terecht kwam. Als een langspeelplaat die steeds weer in de vorige groef terugviel en zich zo resette naar een gefixeerd punt in tijd. Ik bedacht me meteen dat de bedenker van de attractie Villa Volta een soortgelijke buiten-lichamelijke ervaring moest hebben gehad voorafgaande aan het bedenken van het ronddraaiende huis. Ik heb de attractie nooit erg gewaardeerd en nu ik eigenhandig in mijn privé-villa rondtolde steeg die waardering ook niet erg

Het leek haast wel een psychedelisch trip die de verkeerde kant op ging. Zo stel ik het me voor. Ik weet helemaal niet hoe een bad trip voelt. Ik heb me nog nooit gewaagd aan geestverruimende middelen. Ik vond mijn geest altijd al ruim genoeg. Maar nu voelde ik me als een hippie op Woodstock die een slechte partij LSD had genomen. Als je deze ervaring meteen al had bij het eerste gebruik van welke drug dan ook, weet ik zeker dat er niemand ooit verslaafd aan werd. 

Maar ik had niets genomen. Ik ben geen junk en ook geen eenmalig gebruiker. Het enige wat ik genuttigd had was een kop koffie en een boterham en beide heeft me nog nooit naar zulke sferen gebracht. 

Het begon al bij het opstaan. Toen was mijn wereld nog wel normaal, maar mijn dagelijkse wandeling liet ik achterwege. Op een of andere vage reden die ik zelf ook niet wist, had ik hier geen zin in. Nadat mijn man naar zijn werk was vertrokken begon het. Ik voelde me flauw en draaierig. Misschien gewoon een lage bloedsuikerspiegel of zo, dacht ik en ik besloot een boterham te eten. 

De langzame koolhydraten of wat het dan ook was wat mij energie moest geven, sloegen niet aan. In ieder geval niet voordat ik naar boven moest strompelen om mijn kinderen wakker te maken. Ik begon aan wat een eindeloze klim naar boven leek. Daar aangekomen begon alles alleen maar harder te tollen. Ik ging in mijn dochters slaapkamer op een stoel zitten in de hoop dat het huis stil ging staan. 

Mijn eigenwijze huis luisterde echter niet naar mijn verzoek. Ik stond op, wankelde twee stappen en liet me tegen de deurpost aan vallen. 

Er was serieus iets mis. Ik had een beroerte of een hartaanval of zo. Wat het ook was, het was mis. 

Mijn lichaam reageerde direct op al dat rondtollen terwijl mijn as gewoon stil bleef staan. Mijn huid voelde klam aan en uit alle poriën van mijn lijf gutste het zoute zweet. Ergens ver weg hoorde ik mijn dochter mopperen. Ze zat in een fashioncrisis en wist zich geen raad met de huidige inhoud van haar kledingkast. Juist op deze dwaze ochtend wist ze niet wat ze aan moest trekken. Waarom voelen kinderen altijd perfect aan wanneer ze eigenlijk beter een beetje meegaand kunnen zijn om dan vervolgens het tegengestelde te gaan doen? Het zal de spanning wel zijn. 

Ondertussen moest ik naar beneden zien te komen, naar mijn telefoon. Ik moest iemand zien te bereiken, wie dan ook. Ik stond boven aan het trapgat alsof ik Alice in wonderland was en op het punt stond om down the rabbit hole te gaan. Hoe ik het flikte om heelhuids beneden te komen weet ik niet, maar het was me gelukt. Ik belde het eerste nummer wat in mijn oproepenlijst stond, mijn man. 

‘Het gaat niet goed met mij, ik moet nu naar een dokter!’ mompelde ik zodra ik zijn stem hoorde. ‘Bel dan de huisartsenpost, ik kom naar huis’ hoorde ik in de verte. Ik was allang blij dat ik hem had weten te bellen. Ik zag alles draaien, de letters en cijfers op mijn beeldscherm hupten steeds weer naar een andere plek in mijn gezichtsveld. Op goed geluk wist ik het nummer van mijn moeder te vinden. Binnen een paar minuten stond ze bij me en belde de dokter. Intussen kwam mijn maaginhoud er weer uit. 

Gek genoeg knapte ik ervan op. Ik stuurde mijn moeder met mijn kinderen naar school en liep naar de dokter. Zoals altijd bij mij, ging het bij de dokter zelf alweer een stukje beter. Wanneer ik besluit naar de dokter te gaan, knap ik spontaan op. Maar dat duurde niet lang en voordat de dokter goed en wel zijn dag begonnen was, sloot hij bij mij al een beroerte, hartproblemen en een plotselinge aanval van hypoglykemie uit.  

Nee, niets van dat al, gelukkig. De draaiduizeligheid en het braken waren afkomstig van mijn altijd al dwarse evenwichtsorgaan, mijn vestibulair systeem. Het systeem wat ritten in een auto tot een hel had gemaakt, mijn hele jeugd door. Het hele systeem lag nu onder vuur. Een plotselinge aanval door krachten die voor iedereen nog onbekend zijn. Er was een storing in dat kleine orgaantje die mij nu, voor misschien nog wel uren, in mijn eigen Villa Volta liet rondtollen. Vestibulaire migraine noemde hij het. 

Natuurlijk! Als er migraine bijstaat, heb ik het! Klassieke migraine, hele erge migraine, menstruale migraine, aura migraine, oogmigraine en nu dus ook vestibulaire migraine. Misschien kan ik maar beter aan de geestverruimende middelen gaan. Dan kan ik zelf kiezen wanneer ik een bad trip heb. 

Trouwe viervoeter

Ze kwam op ons aflopen, een klein zwart stuiterend bolletje energie. Een dun touwtje om haar hals onderscheidde haar van de rest. 

“Dit is de enige nog die over is” en we keken neer op alle identieke zwarte bolletjes energie. Geen van alle kwam naar ons toe maar zij kwam keer op keer terug. “Dat is dan de onze” hoorde ik mijn stem zeggen. 

Iets langer dan een andere pup was ze bij haar moeder gebleven en alleen in het weekend ging ze even mee bij wijze van proef. Misschien was ze daarom zo’n bijzonder lieve hond, omdat ze nog even bij haar mama mocht blijven en heel voorzichtig aan haar nieuwe leven mocht wennen. 

Zodra we de sleutel staken in het slot van ons eerste eigen huis werd haar mand op een prominente plek in huis gelegd. Ze kon de hele onderverdieping overzien. Ze overzag heel ons leven vanaf die plek. 

Ze zag ons opgehaald worden om te trouwen. Ze zag ons moeizaam een weg ploeteren om ouders te worden. Ze zag honderden spuiten in mijn buik verdwijnen. Ze zag onze zoon thuiskomen uit het ziekenhuis en er een half jaar later weer in gaan. Ze zag mij door weeën heen worstelen. Ze zag onze dochter geboren worden. Ze zag geluk. Ze zag verdriet. Ze zag verjaardagen. Ze zag afscheid. En dat alles met twee tennisballen in haar bek. 

Hoe vaak heb ik niet gevloekt als zij de straat opliep terwijl ik juist naar binnen probeerde te komen? Hoe vaak heb ik haar niet geprobeerd tevergeefs tegen te houden als ze enthousiast op de kinderen afliep die uit school kwamen? Hoe vaak lag ik niet onder de bank naar haar bal te zoeken? Hoe vaak zat ik niet met de riem in de knoop omdat zij drie keer om de lantaarnpaal liep? Hoe vaak stond ik geen poep te ruimen? Hoe vaak liep ik niet door de regen? Hoe vaak was het veel te laat om nog naar buiten te gaan? 

Nu zal ik eraan moeten wennen dat dat niet meer hoeft. 

Dat we haar nooit meer kwijt zijn omdat ze met mijn even oude nichtje aan de wandel was, allebei twee jaar oud. Dat we haar niet meer kunnen roepen om de gevallen restjes van het eten op te ruimen. Dat ze niet meer door het ijs zakt met -20. Dat ze geen tennisballen meer kwijt is. Dat ze geen duik meer neemt in vies slootwater. Dat we geen Baco meer hoeven te roepen. Dat er niet meer geblaft wordt. 

Een paar dagen geleden liep ik samen met haar nog onze ronde over de dijk. De zon zien opkomen bij het ochtendgloren. De maan die de zon groet. De laatste sterren verjaagd door het licht. De mist die optrekt uit het gras. Haar poten nat van de dauw. 

Ik weet niet beter dan dat zij de deur openduwt met haar neus omdat ik hem te langzaam open. Omdat ze eruit wil, een rondje over de dijk. Gek, hoe je zoveel van zo’n beest kan houden. Gek, hoe zij zo’n groot deel is van je leven. Gek, dat je nu eigenlijk niet meer zonder kan. Gek, dat dat het eerste was waaraan ik het merkte vanmorgen. Geen snuit. 

Wel twee vermoeide ogen, die mij naar haar toe trokken. Ze bleef liggen bij haar plekje bij de voordeur. Dat is niets voor haar. Ze probeerde nog op te staan maar plofte lusteloos weer neer.

Al snel werd het duidelijk, de koek is op. Nog een laatste keer uitrekken en twee diepe zuchten die het leven loslieten. Na twaalf jaar geen dertiende verjaardag meer.