Hij was als een kind in een snoepwinkel. Nou ja, bijna want hij was dan wel een letterlijk kind maar dan in een dierenwinkel. Maar hij was minstens zo enthousiast en misschien nog wel enthousiaster dan wanneer hij in een snoepwinkel zou staan. Hij sprintte langs me heen zodra ik door het deurgat liep. Hier staat de deur altijd open. Letterlijk en figuurlijk.
Ik stond nog in de deuropening maar het geluid van een kabbelend waterstroompje bereikte mijn oren al. Het vrolijke gekwetter van een verscheidenheid aan zangvogeltjes die ieder hun eigen lied zingen, overstemde nog net niet het vallende water. Als je je ogen dichtdeed, waande je jezelf aan de oever van een beekje dat aan de rand van het dichtbegroeid regenwoud lag waar de tropische planten weelderig hun plek probeerde te veroveren. De grootste veroorzaker van deze rustgevende illusie is een grote waterbak in het midden van de winkel, die trapsgewijs water van een hoger gelegen bak in een lager gelegen bak laat vallen. Een keur aan groene waterplanten wuift door het water. Het is een absolute blikvanger.
Maar dit is niet zomaar een dierenwinkel. Hier huizen soorten die ik liever niet in mijn huis tegenkom. Soorten waarvan ik de deksel van het terrarium het liefst met bisonkit én ducktape vastplak en daar dan nog het liefst een spanband omheen bind. Soorten waarvan mijn nekharen overeind gaan staan als ze hun blik op mij hebben gevestigd terwijl ik ze sta aan te staren. Kruipende soorten, soorten met 6 poten, of 8 en zelfs ontelbaar veel poten. Soorten met plakpootjes of scherpe klauwen. Soorten zonder pootjes. Soorten met rondtollende ogen en katapulterende tongen. Soorten met haren of stekels. Soorten met een pantser of een schild. Allemaal soorten die ik liever van achter glas zie, of beter nog, in een programma van Sir David Attenborough op Discovery waarbij ze gewoon lekker in hun natuurlijke habitat wonen.
Mijn nekharen gaan helemaal overeind staan bij de favoriet van mijn zoon.
Het is een nipte winnaar tussen al deze soorten, deze sluwe mindfucker. Het is een continue nekrace om de ereplaats van favoriet, maar toch wint deze, uit alle duizenden fascinerende soorten, keer op keer.
Alsof hij het weet besluit hij me vandaag diep in mijn ogen te turen. Zijn gespleten tong komt razendsnel door het piepkleine gaatje van zijn bek naar buiten. Het lijkt een eigen leven te leiden en spartelt wild rond zodra hij de gevangenis van de slangenbek heeft verlaten. Net zo snel als hij ontsnapte lijkt hij nu weer naar zijn veilige haven te vluchten. De slang fixeert zich op mij. Even ben ik bang voor Harry Potter-achtige taferelen waarbij de slang slissend en sissend tegen je begint te fluisteren. Gelukkig zit er glas tussen ons in want hij lijkt nu een aanvallende houding aan te nemen. Er zit toch écht wel glas tussen hè! In mijn hoofd speelt zich een filmpje af dat Jochem Myer laatst plaatste, van een jongen uit een ver land die doet alsof hij een glazen deur staat te poetsen. In werkelijkheid is hij slechts lucht aan het afstoffen voor zover dat kan. Een paar tellen later kom ik niet meer bij als blijkt dat het slachtoffer van deze practical joke hetzelfde dacht als mij. Hij probeert de denkbare glazen deur te openen die zijn compagnon lijkt te poetsen. Hij valt met de deur in huis.
Ik durf me haast niet te bewegen in de wetenschap dat een slang aanvalt bij de minste beweging die hij waarneemt, maar ik moet het zeker weten. Gelukkig neemt mijn zoon de honneurs waar en tikt op de ruit. “Kijk, hij kijkt naar ons, mama!” Gebiologeerd kijk hij naar de rode slang.
“Goh! Het was me nog niet opgevallen, jongen”, zeg ik bedeesd terwijl ik de slang niet uit het oog verlies. “Hij is wel heel mooi hè?”, roept hij bewonderend.
Ik denk terug aan ons gesprek eerder die dag.
“Mama, een slang is ook heel erg mooi hè? Misschien kunnen we die ook als huisdier nemen?”
Terug in de werkelijkheid hoor ik achter me een enthousiast “koekij! Koekij mama!”, in het inmiddels zo bekend taaltje van mijn dochter. Het is een kind naar mijn hart, ze heeft geweldige ideeën. Want dat lijkt er meer op, een konijn! Een konijn kan ik aan. Zo’n zacht bolletje wol dat je met een snuffelsnuitje aankijkt. Als je bij een konijn te lang terugkijkt, hupt het zorgeloos weg met zijn pluizige staartje. Die eet ook geen vlees, maar groenvoer. Daar hoef je geen levende muizen bij te gooien, bang dat je vanuit een donker hoekje ineens een opengesperde bek met een gespleten tong en twee superlange giftanden op je af ziet komen. Nee, bij een konijn gooi je twee wortels en klaar is Carola.
Wat is er mis met onze gewone simpele huishond? Die grote zwarte goedzak. In gedachte stel ik de vraag aan mijn zoon en hoor de wedervragen als antwoord aan. Heeft onze hond een staart die loslaat en weer terug groeit? Heeft onze hond een felgekleurde vacht? Blijft onze hond plakken aan de muur? Heeft onze hond een tong die meterslang uit zijn mond kan schieten op jacht naar een vlieg? Heeft onze hond giftanden of triljoen poten? Heeft onze hond scharen waarmee hij zijn prooi pakt? Of een schild ter bescherming? Vervelt onze hond?
Nee, maar ik hoef me geen zorgen te maken dat een kleine beet van haar dodelijk is zonder tegengif of haar te lokaliseren voordat ik haar bak open maak om voer los te laten omdat één kleine beet al dodelijk is.
Waarom trekken die exoten hem zo aan? Mijn dochter trouwens ook hoor. Ik laat me niet vangen in haar konijnenval. Ik zie haar wel loeren in al die bakken vol schildpadden, kevers, kikkers, hagedissen en slangen.
Om mijn, toch al wankele positie nog kwetsbaarder te maken, komt een jonge enthousiaste medewerker van de winkel bij ons staan. “Wil je een jonge rattenslang zien?”, zegt hij terwijl hij al ergens een terrarium openschuift en er een kleine rood gevlekte regenworm uithaalt. “Ahh, kijk eens hoe lief dit slangetje is mama”, hoor ik mijn kleine Freek Vonk roepen. Na de mini-slang die nog flink wat groter zal groeien, volgen een miljoenpoot en een grillig uitziende wandelend blad. Daarna krijgen de kameleons, gekko’s, skinken en agamen krekels gevoerd. “We hebben ook een duizendpoot, maar die blijft in zijn bak. Die is giftig en kan een mens doden. Het is de enige giftige soort die we verkopen en erg agressief.” Ik zie in de aardige jongen mijn toekomstige zoon staan, die een jongere versie van zichzelf zijn winkel binnen ziet komen lopen en aan zijn lippen hangt bij alles wat hij vertelt en laat zien.
“Nee jongens,” roep ik als een maniakale door de winkel, “we komen hier om vissen uit te zoeken voor ons aquarium.”
“En kreeftjes en slakken!”, hoor ik al lichtelijk in paniek naast me. “En als ik ouder ben, dan mag ik een slang, toch?”
Ik kijk nog een laatste keer rond in de schappen op zoek naar ducktape en bisonkit.
We lopen de winkel uit met semi-exotische vissen, kikkers en waterslakken en twee kreeftjes op bestelling.
Bij het weggaan, roept de vriendelijke goedlachse eigenaar ons terug. “Lusten jullie nog een snoepje?”
[spotifyplaybutton play=”https://open.spotify.com/track/0bVtevEgtDIeRjCJbK3Lmv?si=ZGrgyjUbQG-SDBmgcGfIhQ”/]
You must be logged in to post a comment.