Ze kwam op ons aflopen, een klein zwart stuiterend bolletje energie. Een dun touwtje om haar hals onderscheidde haar van de rest.
“Dit is de enige nog die over is” en we keken neer op alle identieke zwarte bolletjes energie. Geen van alle kwam naar ons toe maar zij kwam keer op keer terug. “Dat is dan de onze” hoorde ik mijn stem zeggen.
Iets langer dan een andere pup was ze bij haar moeder gebleven en alleen in het weekend ging ze even mee bij wijze van proef. Misschien was ze daarom zo’n bijzonder lieve hond, omdat ze nog even bij haar mama mocht blijven en heel voorzichtig aan haar nieuwe leven mocht wennen.
Zodra we de sleutel staken in het slot van ons eerste eigen huis werd haar mand op een prominente plek in huis gelegd. Ze kon de hele onderverdieping overzien. Ze overzag heel ons leven vanaf die plek.
Ze zag ons opgehaald worden om te trouwen. Ze zag ons moeizaam een weg ploeteren om ouders te worden. Ze zag honderden spuiten in mijn buik verdwijnen. Ze zag onze zoon thuiskomen uit het ziekenhuis en er een half jaar later weer in gaan. Ze zag mij door weeën heen worstelen. Ze zag onze dochter geboren worden. Ze zag geluk. Ze zag verdriet. Ze zag verjaardagen. Ze zag afscheid. En dat alles met twee tennisballen in haar bek.
Hoe vaak heb ik niet gevloekt als zij de straat opliep terwijl ik juist naar binnen probeerde te komen? Hoe vaak heb ik haar niet geprobeerd tevergeefs tegen te houden als ze enthousiast op de kinderen afliep die uit school kwamen? Hoe vaak lag ik niet onder de bank naar haar bal te zoeken? Hoe vaak zat ik niet met de riem in de knoop omdat zij drie keer om de lantaarnpaal liep? Hoe vaak stond ik geen poep te ruimen? Hoe vaak liep ik niet door de regen? Hoe vaak was het veel te laat om nog naar buiten te gaan?
Nu zal ik eraan moeten wennen dat dat niet meer hoeft.
Dat we haar nooit meer kwijt zijn omdat ze met mijn even oude nichtje aan de wandel was, allebei twee jaar oud. Dat we haar niet meer kunnen roepen om de gevallen restjes van het eten op te ruimen. Dat ze niet meer door het ijs zakt met -20. Dat ze geen tennisballen meer kwijt is. Dat ze geen duik meer neemt in vies slootwater. Dat we geen Baco meer hoeven te roepen. Dat er niet meer geblaft wordt.
Een paar dagen geleden liep ik samen met haar nog onze ronde over de dijk. De zon zien opkomen bij het ochtendgloren. De maan die de zon groet. De laatste sterren verjaagd door het licht. De mist die optrekt uit het gras. Haar poten nat van de dauw.
Ik weet niet beter dan dat zij de deur openduwt met haar neus omdat ik hem te langzaam open. Omdat ze eruit wil, een rondje over de dijk. Gek, hoe je zoveel van zo’n beest kan houden. Gek, hoe zij zo’n groot deel is van je leven. Gek, dat je nu eigenlijk niet meer zonder kan. Gek, dat dat het eerste was waaraan ik het merkte vanmorgen. Geen snuit.
Wel twee vermoeide ogen, die mij naar haar toe trokken. Ze bleef liggen bij haar plekje bij de voordeur. Dat is niets voor haar. Ze probeerde nog op te staan maar plofte lusteloos weer neer.
Al snel werd het duidelijk, de koek is op. Nog een laatste keer uitrekken en twee diepe zuchten die het leven loslieten. Na twaalf jaar geen dertiende verjaardag meer.
You must be logged in to post a comment.