Ik zit met een vraagstuk. Al een hele tijd. Het komt mij van tijd tot tijd binnenvallen als een mijmering. Ik zou bijna een universitaire graad in psychologie gaan halen als ik zeker wist dat dit mijn vraagstuk zou oplossen. Ervaring leert mij dat de kans groter is dat ik bij gevonden antwoorden alleen meer vragen krijg in plaats van een daadwerkelijk antwoord. Dus filosofeer ik er maar over. Ik hoop dat ik niet elitair overkom want ik hou veel van de mensen over wie ik het heb. Ik observeer alleen en vraag me dingen af. Mensen zijn nu eenmaal complexe puzzels voor mij die ik wil oplossen.
Ik heb het over een bijzonder meisje, die knuffels geeft van tien minuten aan één stuk, alsof je een ultramodern oplaadstation bent dat net als zoveel telefoons tegenwoordig draadloos kan opladen, maar dan middels een knuffel. Een meisje dat altijd lacht. Een meisje met heel veel emotie. Als ze huilt, huilt ze hard en als ze lacht, dan is het van oor tot oor.
En mijn zoon, een net zo notoire knuffelaar. Met net zoveel emoties. Daarin verschillen ze totaal niet. Het verschil ligt hem in essentie in over- en onderprikkeling. Het verschil zit hem ook in 68. En ergens daartussen ligt het gemiddelde, maar dan weer niet in het midden. Het midden ligt dichter bij de één dan bij de ander.
Ik leef namelijk in extremen binnen mijn familie en dat brengt mij mooie zienswijzes. Ik heb een zoon met een IQ van 144. 68 punten hoger dan dit bijzondere meisje en toch lijken ze zo erg op elkaar. Ik vind dat wonderlijk mooi om te zien. Maar soms ook pijnlijk.
Als ik je vertel dat de ene knuffelaar onvoorstelbare dingen doet en de andere knuffelaar er tot nu toe weinig van bakt, bij wie plaats je dan welk IQ?
Waarschijnlijk denk je dat de knuffelaar met 144 aan zijn broek de onvoorstelbare dingen doet. Misschien iets in de trant van telefoonboeken uit zijn hoofd opnoemen of een menselijke rekenmachine uithangen. Of misschien denk je dat hij op 4 jarige leeftijd de nieuwe pianovirtuoos is die hier voor het eten even Mozart uit het speelgoedpianootje van zijn zusje knalt.
Nee, de knuffelaar met de onvoorstelbare prestaties is in dit verhaal de knuffelaar met een intelligentie beneden gemiddeld. Ik weiger het zwakbegaafd te noemen. Ik benoem dat meteen maar even, want zwak is ze zeker niet!
Er zullen best kinderen zijn met een dergelijk IQ als mijn zoon die ook daadwerkelijk Mozart op een speelgoedpiano spelen of een telefoonboek uit hun hoofd leren maar dit is in mijn ogen geen algemene waarheid onder de hoogbegaafde persoontjes in de wereld.
Het bijzondere meisje is in dit verhaal het wonderkind dat dingen doet waarvan ooit sterk getwijfeld werd. Zou ze ooit kunnen fietsen, zwemmen, lezen en rekenen? Dat was de vraag toen bij haar het een en ander werd vastgesteld en zij een potentieel meekreeg.
Toen er bij mijn zoon wat vastgesteld werd, kreeg hij ook een potentieel mee. Deze twee potentiëlen zien er erg verschillend uit. Ik heb me lang gestoord aan het potentieel dat met hoogbegaafdheid in verband wordt gebracht. En nog eigenlijk. Dit meisje met een laag potentieel overstijgt haar potentieel met gemak, lijkt het. In feite doet ze er heel veel moeite voor, dat weet ik. Maar waar zij haar potentieel overstijgt, is het nog maar de vraag of mijn zoon de zijne überhaupt ooit in zicht krijgt.
Met net zoveel bewondering kijk ik naar haar zelfvertrouwen. Ik noem het een Pippi Langkous-vertrouwen. Dit moet je niet oneerbiedig lezen. Ik bedoel hiermee een ongekend groot zelfvertrouwen. Een vertrouwen dat schreeuwt:”Ik heb het nog nooit gedaan, dus ik kan het!”
Dat vertrouwen zorgt ervoor dat zij zichzelf dingen leert die niemand voor mogelijk hield bij haar. Dat vertrouwen zorgt ervoor dat ze zichzelf pusht, ook als niemand van haar verwacht dat ze dat kan. Dat is iets waar mijn zoon nog wat van kan leren. Daar zou hij best mee besmet mogen worden, met dat onbegrensde zelfvertrouwen.
De oorsprong van dit Pippi Langkous vertrouwen, daar ben ik naar op zoek. Ligt dat in het feit dat de wereld haar stiekem altijd overprikkeld omdat haar intelligentie beneden gemiddeld ligt? Ligt dat aan de kijk op de wereld? Houdt complex denken een Pippi Langkous-vertrouwen tegen? Ligt dat aan karaktereigenschappen? Of ligt het aan alles tegelijk?
Mijn zoon heeft namelijk een zelfvertrouwen van een garnaal en die wordt altijd onderprikkeld. Hoe meer ik hem de wereld in stuur, hoe kleiner zijn zelfvertrouwen wordt. Maar hoe meer je dit meisje de wereld in stuurt, des te groter lijkt haar zelfvertrouwen te worden.
Ik stel me het zo voor:
Als ik met deze twee kanjers in een winkel loop, op de fruitafdeling bijvoorbeeld, wordt er al gauw verondersteld dat het meisje weet wat een papaja is omdat zij de oudste is en van mijn kleuterzoon word dit niet verwacht. Maar hij weet wel wat een papaja is en van haar weet ik het niet. Ik kan me voorstellen dat zij, wanneer ze dit niet weet maar wel wil weten, het gaat uitzoeken ongeacht welke intelligentie dan ook. Want, zo stelt zij, ik weet het nog niet dus ga ik dat leren.
Mijn zoon krijgt in deze situatie het idee dat hij dat nog niet hoeft te weten want niemand verwacht dat blijkbaar van hem. Het wordt hem niet gevraagd en het lijkt als raar over te komen dat hij dat wel weet, het is niet normaal ergo hij is raar.
Nu is dit een heel simpel voorbeeld, misschien wel te simpel maar deze situaties doen zich in het dagelijkse leven aan de lopende band voor en er komt veel meer kijken bij zoiets complex als zelfvertrouwen. Het hele woord werkt al een verkeerd verwachtingspatroon. Het is niet een vertrouwen dat echt en alleen van jouwzelf is.
Het is namelijk heel makkelijk om aan de haal te gaan met dat zelfvertrouwen. Het kan, als het ware, simpelweg gestolen worden. Of exponentieel gekweekt worden.
Ik denk dan automatisch naar de driehoek van Mönks, die om de drie bollen van Renzuli heen gezet wordt. Die stelt dat de omgeving, bestaande uit school, gezin en peers, die drie bollen elkaar overlappen waardoor er een driehoek bestaat die hoogbegaafdheid omvat.
Maar ik zie dat liever anders als ik naar dit bijzondere meisje kijk. Zij heeft niet zulke grote bollen en haar driehoek is daarmee zo klein dat die niet bestaand is. Maar wat nu als we de naam van die driehoek in het midden vervangen door succes? In één van de bollen staat potentieel. Wat staat er dan in de andere twee driehoeken? Ik denk dat in één van de andere zelfvertrouwen staat.
Bij haar heeft de driehoek van Mönks flink zijn werk gedaan en de bollen in elkaar gedrukt. Als de druk op de drie bollen toe neemt en ze in elkaar drukt, ontstaat er een hele grote driehoek. Die driehoek kan zelfs veranderen in één grote bol die alleen maar bestaat uit succes.
Kun je vervolgens zo’n zelfde figuur gebruiken maar dan met het woord zelfvertrouwen in die middelste driehoek? Of motivatie? Kun je zo’n figuur op bijna alles loslaten?
Als iedereen maar lang genoeg stellig vasthoudt aan het idee dat je iets niet kan, ga je dat zelf ook geloven. Maar als iedereen er vanuit gaat dat jij iets kan, ga je dat ook geloven.
Iedereen denkt het immers, dan zal het wel waarheid zijn. En juist in het woordje iedereen denk ik dat het verschil schuilt. Die iedereen bevat namelijk gezin, school en peers. Jouw wereld bestaat uit andere mensen en hun verwachtingen. Als iedereen altijd meer van je verwacht, groeit jouw zelfvertrouwen dan? En als iedereen altijd minder verwacht van jou, daalt je zelfvertrouwen dan?
Het is natuurlijk niet alleen wat iedereen van je denkt. Het is ook een toename in complexiteit. Het zien van meer dan één hindernis en verder nadenken over de gevolgen van één simpele actie. En het is ook een mengeling van karaktereigenschappen die een zelfvertrouwen maakt.
En dan kijk ik naar mijn jeugd. Dan wordt deze aanname werkelijkheid.
Ik ben een slechte rekenaar. Of ben ik juist een goede rekenaar zonder een Pippi Langkous-vertrouwen?
Bij mij is 8×5= (5+5=10=8:2=4 en 4×10 =) 40. Maar het kan ook net zo makkelijk 8×5=( 10×5=50 en 10-2=8=2×5=10 dus 50-10=)40 worden, het is maar hoe de wind waait. Dit zijn de rekensommen die ik in mijn hoofd maak als ik 8×5 moet ‘opnoemen’. Eigenlijk ben ik een hele sterke rekenaar en daag ik mezelf gewoon ontzettend uit. Of is dat een smoesje om mijn gebrekkige rekentalenten te rechtvaardigen? Ik ga voor de eerste want ik ben nooit op het juiste tijdstip uitgedaagd om grotere rekensommen te maken en makkelijkere strategieën te hanteren. Tegen de tijd dat het te ingewikkeld werd om het op mijn manier te doen, mochten we papier en een rekenmachine gebruiken en toen zat deze methode al vast in mijn hoofd.
Waar de juf vroeger uit mijn twijfelende antwoorden op de tafeltoets de conclusie trok dat leren niet zo aan mij besteed was en mijn geheugen niet zo ver reikte, schuilt eigenlijk een soort mini-misdiagnose. De juf concludeerde dat rekenen niet mijn sterkste kant was. En middelmatige cijfers bevestigde dat. Iedereen is dat gaan geloven omwille van een schoolrapport, mij inclusief.
Maar misschien had ze moeten concluderen dat ik pijlsnel de tafels aan het uitrekenen was in plaats van uit mijn hoofd opdreunen. En daarmee een sterke rekenaar was die moeilijk kan automatiseren. Ik kreeg na een paar gefaalde pogingen met de hakken over de sloot mijn tafeldiploma toch en daarmee gaf ze me eigenlijk aan dat snel rekenen automatiseren is. Of, zoals ik het ben gaan interpreteren, de tafels weet je niet maar reken je pijlsnel uit. En iedereen doet dat sneller dan mij dus ik ben een slechte rekenaar. Pas na mijn IQ-test kwam het besef bij mij dat ik best kan rekenen maar niet automatiseren. Ik vroeg s’ avonds, op 37 jarige leeftijd aan mijn man of hij 8×5 wist of uitrekende en kwam er zo achter dat iedereen dit gewoon weet en niet steeds weer uitrekent. Dat heeft niets met mijn geheugen te maken. Ik weet bijvoorbeeld wel alle vier de pincodes in ons huishouden te onthouden waar hij alleen zijn eigen pincode weet op te noemen zonder mij te bellen. 8×5 kan ik steeds weer opnieuw uitrekenen maar mijn pincodes vallen niet uit te rekenen. Ik spendeer mijn geheugen liever aan de laatste, of beter gezegd verkiest mijn hoofd om mijn geheugen aan pincodes te spenderen in plaats van tafels. Daarbij vertrouw ik mijn geheugen ook totaal niet. Soms onthoudt je dingen die nooit gebeurd zijn en soms vergeet je dingen die toch echt werkelijkheid waren. Voor mijn hersenen is de enige manier om steeds weer het juiste antwoord te genereren toch echt het opnieuw uitrekenen van een sommetje wat de rest uit zijn hoofd weet.
Zo zie je maar wat een mening van velen kan doen met een enkeling.
Het mooiste van dit verhaal is dat het bijzondere meisje uit dit verhaal degene is die mijn zoon heeft leren lezen. Mooi toch! Ik kijk daar vol bewondering naar. Nog geen enkele juf heeft het voor elkaar gekregen.
Ik kijk niet graag naar verschillen, maar naar overeenkomsten. Dit meisje en mijn zoon hebben allebei leren lezen. Alleen op een ander tempo en in een andere setting. Toen zij 8 was en ons trots op onze bank met hakken en plakken zat voor te lezen, was hij 2, luisterde naar haar en leerde daarna in rap tempo binnen een half jaar te lezen zonder enige begeleiding en zonder ontwikkelingsgelijken. Iedereen verwachtte het van haar, maar van hem niet.
Maar waar zij nu nog steeds leest, leest hij niet meer. Verrassend toch?
Ik ben blij dat zij in ons leven is, zij kan ons nog zoveel leren.
[spotifyplaybutton play=”https://open.spotify.com/track/6zwmdNCZF7LE12fcu7rg8k?si=6Fez8x3LTjuPySJDbLyt9g”/]
You must be logged in to post a comment.